De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Cruelty to Animals,’ herhaalde hij. ‘Is er in de doelstelling van de dierenbescherming na 1824 niets veranderd? Heeft er geen evolutie plaatsgevonden?’
Van Breukelen knikte nadrukkelijk.
‘Door onze inspanningen is de omgang van mensen met dieren sterk verbeterd. De status van het dier is verhoogd. Vroeger werd het dier veelal nog als een ding beschouwd. Thans wordt algemeen erkend dat het dier een levend wezen met gevoel en bewustzijn is. Een vooruitgang. Er is zeker sprake van een evolutie.’
De Cock streek met zijn vlakke hand over zijn brede gezicht.
‘Wij rechercheurs,’ verzuchtte hij, ‘zijn in feite beklagenswaardige schepselen. Er wordt een man vermoord en onmiddellijk verzeilen wij in groeperingen met afwijkende normen en waarden.’
Herman van Breukelen keek hem verwonderd aan.
‘Beschouwt u onze stichting als een groepering met afwijkende normen en waarden?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Ik lees herhaaldelijk in kranten en tijdschriften dat couturiers die bont aan hun creaties toevoegen, worden belaagd door leden van dierenbeschermingsgroeperingen… dat bij fokkers van pelsdieren de hokken worden vernield en de pelsdiertjes hulpeloos worden vrijgelaten.’
Van Breukelen maakte een afwerend gebaar.
‘Als men de intrinsieke, de wezenlijke waarde van dieren erkent — en dat doen wij — dan is ons streven om het gebruik van dieren voor niet-essentiële doeleinden te verminderen, essentieel. Wij willen het vleesgebruik sterk terugdringen en wijzen het dragen van bont en het vissen als sport principieel af.’
Van Breukelen zweeg even en zuchtte.
‘Als bepaalde leden van een dierenbeschermingsorganisatie,’ ging hij gedragen verder, ‘menen dat de evolutie niet snel genoeg gaat en daarbij tot excessen, ik bedoel, tot buitensporige gedragingen komen, dan is dat te betreuren, maar dat betekent niet dat onze doelstellingen niet juist zijn.’
De Cock boog zich iets naar voren.
‘Was Petrus van Wijngaarden zo’n bepaald lid.’
‘U bedoelt, of hij wel eens tot excessen verviel?’
‘Precies.’
Herman van Breukelen antwoordde niet direct. Hij staarde enige tijd voor zich uit.
‘De mortuis nil sini bene,’ sprak hij monotoon.
De Cock glimlachte.
‘Over de doden niets dan goeds. Ik ken die Latijnse spreuk.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik wil de dode Petrus van Wijngaarden niet belasten. Dat is niet mijn taak. Het heeft ook geen zin. Strafvervolging vervalt bij de dood.’
Hij plukte aan zijn neus.
‘Deze Petrus zal inmiddels wel zijn geoordeeld door Hem, die alle facetten van zijn leven kent. Ik ken die niet. Ik heb ze echter wel nodig om de man of vrouw te ontmaskeren die aan zijn leven abrupt een einde maakte.’
De oude rechercheur keek de man voor zich strak aan.
‘Dus nogmaals: bezondigde Petrus van Wijngaarden zich aan excessen?’
Herman van Breukelen knikte.
‘Petrus was bang.’
‘Waarvoor?’
Van Breukelen spreidde zijn slanke handen.
‘Hij was berucht… leefde op een vulkaan. Van Wijngaarden had door zijn vaak radicale maatregelen, zijn acties, een reputatie opgebouwd van een man die niets en niemand ontzag. Vele fokkers van pelsdieren konden zijn bloed wel drinken. Hem bereikten bijna dagelijks via e-mail en per telefoon anonieme bedreigingen.’
‘Levensbedreigingen?’
‘Ja.’
‘Heeft hij van die vele levensbedreigingen aangifte gedaan bij de politie?’
Herman van Breukelen grinnikte.
‘Dat kon hij niet.’
‘Waarom niet?’
‘Die bedreigingen waren het gevolg van zijn eigen illegale activiteiten.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Als hij bij de politie aangifte van die bedreigingen zou doen, dan moest hij met zijn billen bloot.’
‘Met zijn billen bloot is een wat beeldende uitdrukking, rechercheur De Cock, maar daar komt het wel op neer.’
De Cock leunde iets achterover in zijn stoel.
‘U bent voorzitter van de stichting, die wij voor het gemak maar Leefgenoten zullen noemen?’
‘Ja.’
‘Hebt u Petrus van Wijngaarden, toch een lid van het bestuur, nooit ter verantwoording geroepen? Hem berispt om zijn vele illegale activiteiten?’
Van Breukelen schudde zijn hoofd.
‘Officieel wist ik niets.’
De Cock grijnsde.
‘Dat is geen antwoord. Petrus van Wijngaarden zal u zeker over zijn activiteiten hebben ingelicht.’
Van Breukelen knikte.
‘Entre nous.’
De Cock grijnsde.
‘Weet u wat entre nous betekent?’
‘Tussen ons, onder ons, in vertrouwen.’
De Cock strekte zijn wijsvinger naar hem uit.
‘U wist dus wel degelijk wat Petrus van Wijngaarden en zijn trawanten uitvoerden.’
Herman van Breukelen knikte gedwee.
‘Ik wist welke illegale activiteiten Petrus en zijn vrouw Elisabeth in combinatie met enige andere leden van onze club bedreven. Ik wil voor hen het woord “trawanten” niet gebruiken. Dat is me te negatief.’
De Cock negeerde de opmerking. Hij strekte zijn handen naar hem uit.
‘U stond hun activiteiten toe?’
‘Ik zei u toch: officieel wist ik niets.’
De Cock snoof verachtelijk.
‘Een flauw verweer.’
Van Breukelen trok zijn gezicht strak.
‘Dat is uw mening.’
De Cock boog zich weer naar voren.
‘Waren er,’ vroeg hij verwonderd, ‘in het bestuur van de stichting geen leden die ernstige bezwaren maakten, die de illegale en gewelddadige activiteiten van Petrus van Wijngaarden en zijn vrouw afkeurden? Het bezorgde de stichting toch een slechte naam?’
Van Breukelen trok achteloos zijn schouders op.
‘Er waren twee leden van het bestuur, Frederik van Beveren en Thomas van Uitdam, die in het begin wel eens kritische geluiden lieten horen. Maar op den duur zijn hun stemmen verstomd.’
‘Zij gingen akkoord?’
Van Breukelen schudde zijn hoofd.
‘Niet openlijk.’
‘Zij bleven vijanden van het echtpaar Van Wijngaarden en hun… eh, hun kompanen?’
‘Noem hen geen kompanen,’ sprak Herman van Breukelen hoofdschuddend, ‘geen trawanten, maar gewoon “geestverwanten”. Dat komt de werkelijkheid meer nabij.’
De Cock reageerde niet.
De voorzitter zweeg even.
‘Bij Frederik van Beveren en Thomas van Uitdam,’ ging hij verder, ‘heb ik nooit enige vijandschap jegens het echtpaar Van Wijngaarden waargenomen.’
De Cock glimlachte.
‘Tegen hen behoefde Petrus zich niet te wapenen?’
Van Breukelen schudde zijn hoofd.
‘Ik neem niet aan dat Van Wijngaarden zich door hen bedreigd voelde.’
‘Droeg Petrus van Wijngaarden een wapen wanneer hij in het land illegale acties ondernam?’
Van Breukelen knikte traag.
‘Net als Elisabeth.’
De Cock reageerde geschokt.
‘Droeg zijn vrouw ook een vuurwapen?’
Herman van Breukelen knikte opnieuw.
‘Ik ben door het echtpaar eens een keer uitgenodigd voor het bijwonen van een van hun illegale oefeningen in de duinen bij Schoorl. Zij schoten daar om beurten op lege bierblikjes. Hun specialiteit was het schieten vanuit de heup zoals dat vroeger bij de cowboys in het Wilde Westen van Amerika gebruikelijk was.’
6
Nadat Herman van Breukelen, de charmante voorzitter van de Stichting Leefgenoten, zijn donkergroene trenchcoat had dichtgeknoopt en met opgeheven hoofd de grote recherchekamer had verlaten, schoof Vledder het toetsenbord van zijn computer naar zich toe en begon verder aan zijn proces-verbaal te schrijven.