De Cock stak zijn rechterhand omhoog.
‘Laat dat verrekte ding even met rust,’ riep hij wrevelig. ‘Wat vond je van die vent?’
Vledder keek op.
‘Die Herman van Breukelen?’
‘Ja.’
‘Een gladde vogel.’
‘Hoe bedoel je?’
Vledder schoof het toetsenbord met een verveeld gezicht weer van zich af.
‘Volgens mij vertelt die gladjanus slechts halve waarheden. In de boezem van de Stichting Leefgenoten zullen over de illegale acties van het echtpaar Van Wijngaarden beslist hardere noten zijn gekraakt, dan voorzitter Van Breukelen ons wil doen geloven.’
De Cock glimlachte.
‘Jij meent dat de bestuursleden Frederik van Beveren en Thomas van Uitdam meer stampei hebben gemaakt en intern voor meer opschudding hebben gezorgd dan voorzitter Van Breukelen wil toegeven?’
Vledder knikte instemmend.
‘Van enige vijandschap wilde hij al helemaal niets weten. Volgens hem hoefde het echtpaar Van Wijngaarden zich tegen die twee beslist niet te wapenen.’
De Cock staarde nadenkend voor zich uit.
‘Zij waren wel bewapend.’ Hij grinnikte. ‘Schietoefeningen op lege bierblikjes in de duinen bij Schoorl. Specialiteit… schieten vanuit de heup.’
Vledder maakte een schouderbeweging.
‘Ik kan mij redelijk voorstellen dat Petrus van Wijngaarden het nodig heeft gevonden dat ook zijn vrouw zich bewapende. Ze trokken tijdens die illegale acties gezamenlijk op en een grimmige confrontatie met een woedende fokker van pelsdieren was niet denkbeeldig.’
De Cock knikte traag
‘Toch… eh,’ reageerde hij aarzelend, ‘toch schokte mij de mededeling van voorzitter Van Breukelen dat ook Elisabeth van Wijngaarden tijdens de illegale acties in het land een wapen droeg.’
Vledder trok een gezicht van twijfel.
‘Een vuurwapen in de hand van een vrouw is toch een beeld dat ons mannen stoort.’
De jonge rechercheur boog zich iets naar voren.
‘Over dat vreemde ponsplaatje met Canis Major om de hals van de vermoorde Petrus van Wijngaarden heb je met geen woord gerept.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik verwachtte niet dat voorzitter Van Breukelen daarover iets zinnigs kon zeggen.’
‘Je had hem kunnen vragen of hij wist wat Canis Major betekent,’ sprak Vledder met een lach.
De Cock negeerde de opmerking.
‘Ik neig steeds meer naar het idee van Bram van Wielingen, dat Canis Major, grote hond, niets met de hondsdagen heeft te maken, maar verband houdt met het karakter en het gedrag van het slachtoffer. Je zou Canis Major moeten lezen als Grote Hufter.’
Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Het ziet ernaar uit dat de man of vrouw die hem vermoordde, gelijk had. Petrus van Wijngaarden was voor velen een Grote Hufter. Ik ben ervan overtuigd dat wij de dader moeten zoeken in de kringen van gedupeerde fokkers van pelsdieren en bedreigde couturiers die bont in hun creaties opnemen.’
De Cock zuchtte diep.
‘Hoe groot is het aantal benadeelden? Hoe selecteren wij daaruit met succes een dader? Dat is onbegonnen werk. Ik vermoed dat vele illegale acties van het echtpaar Van Wijngaarden en hun trawanten nooit tot de openbaarheid zijn doorgedrongen.’
De jonge rechercheur grijnsde breed.
‘Zullen wij,’ grinnikte hij jongensachtig, ‘onze speurtocht naar de dader opgeven en niet verder aan deze zaak gaan werken?’
‘Hoezo?’
Vledder gebaarde met zijn handen.
‘Omdat hij of zij met het doden van Petrus van Wijngaarden in feite een God welgevallig werk deed.’
De Cock lachte vrolijk.
‘Dat kunnen we ons als trouwe gezagsdragers niet veroorloven. Bovendien weten wij niet of de gewelddadige dood van Petrus van Wijngaarden inderdaad God welgevallig was. Wij kennen Zijn maatstaven niet.’
Vledder keek zijn leermeester vragend aan.
‘Zou je die willen kennen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘De wegen des Heren zijn ondoorgrondelijk.’
‘Een kreet van je oude moeder?’ vroeg Vledder glimlachend.
De Cock knikte met een ernstig gezicht.
‘Dat was haar sluitend antwoord op elke levensvraag van mij die zij niet met rede kon beantwoorden. Aanvaard het maar, zei ze dan, zoals het is. De wegen des Heren zijn ondoorgrondelijk.’
De oude rechercheur stond van zijn stoel op en liep naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich naar hem om.
‘Waar gaan wíj heen, beste collega?’
Vledder knikte grijnzend.
‘Oké… waar gaan wíj heen?’
‘Naar de deftige Van Eeghenstraat, nummer 953.’
‘Wat is daar?’
De Cock grijnsde breed.
‘Daar woont Alexander van Waalwijk. Dat heb je zelf genoteerd. Ik wil weten wat de intieme gesprekken met zijn Betsy van Wijngaarden tot nu hebben opgeleverd.’
Ze reden met hun oude Golf van de houten steiger achter het politiebureau weg. De zon stond stralend aan de hemel. In het bijna vlekkeloze blauw dreef een nietig schapenwolkje.
Vledder keek opzij.
‘Ik had vanmorgen al een reactie van Alexander van Waalwijk verwacht.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Misschien heeft hij nog geen tijd gehad om ons te berichten. Wellicht hebben de gesprekken met zijn Betsy niets nieuws opgeleverd.’
Vledder gromde.
‘Dat had hij ons kunnen melden, dan hadden wij de vrouw van het slachtoffer direct persoonlijk kunnen benaderen.’
De Cock reageerde niet.
Vledder vond aan het einde van de Van Eeghenstraat voor hun Golf nog een bescheiden parkeerplaatsje. Ze stapten uit en liepen terug.
Perceel 953 bleek een statig pand met twee indrukwekkende toegangsdeuren.
Vledder blikte omhoog.
‘Voor een simpele boekhouder,’ grinnikte hij, ‘woont de heer Van Waalwijk vrij riant.’
De Cock raadpleegde de naambordjes bij de twee deuren. Van Waalwijk, zo stelde hij vast, bewoonde het gedeelte op de begane grond. Hij drukte op een fraai bewerkte koperen bouton en beluisterde de dingdong die volgde.
Na ruim een minuut werd de deur geopend. Alexander van Waalwijk keek met zichtbare verwondering van De Cock naar Vledder en terug.
De oude rechercheur glimlachte.
‘Wij zijn nieuwsgierig.’
Van Waalwijk gebaarde voor zich uit.
‘Wanneer Betsy tijdens onze gesprekken opmerkelijke uitspraken had gedaan, dan was ik wel naar de Warmoesstraat gekomen.’
Hij zweeg even.
‘U beiden,’ ging hij verder, ‘hebt geluk dat u mij thuis treft. Normaal ben ik om deze klok op kantoor. Ik heb een paar dagen vrij genomen omdat ik Betsy in deze moeilijke periode wil bijstaan.’
Hij deed een stap opzij.
‘Komt u binnen.’
Toen De Cock en Vledder hem voorbij waren gestapt, deed hij de deur achter zich dicht en ging de rechercheurs daarna voor naar een weelderig ingerichte woonkamer.
Van Waalwijk wees naar een viertal pompeuze lederen fauteuils om een glimmende ronde teakhouten tafel.
‘Neemt u plaats.’
Hij glimlachte.
‘De inrichting van dit vertrek is niet van mij,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Ook niet mijn smaak. Ik bewoon dit perceelgedeelte op verzoek van een van mijn directeuren die vrijwel permanent in het buitenland vertoeft. Ik ben half huurder, half oppasser.’
De Cock liet zich net als Vledder in een van de fauteuils zakken. De oude rechercheur legde zijn oude hoedje naast zich op het tapijt en voelde aan de armleuningen.
‘Het zit wel comfortabel,’ gniffelde hij.
Van Waalwijk nam tegenover hen plaats.
‘Betsy is erg timide,’ rapporteerde hij. ‘Diepbedroefd. De gewelddadige dood van haar man heeft haar sterk aangegrepen.