Выбрать главу

Vledder hijgde in zijn nek.

‘Herman van Breukelen.’

De Cock knikte.

‘En om zijn nek hangt een ponsplaatje met Canis Major.’

De Cock nam de situatie secondelang in ogenschouw. De vreemde plek van de bureaustoel met het slachtoffer intrigeerde hem. Hij wees voor zich uit naar de vier wielen onder de stoel.

‘Het lijkt erop dat de dader Herman van Breukelen in zijn stoel vanachter het bureau heeft weggetrokken en eerst daarna op hem heeft gevuurd.’

Vledder gebaarde om zich heen.

‘De deur waardoor wij binnen zijn gekomen is de enige deur van dit vertrek en de ramen zijn gesloten. Het slachtoffer moet de dader hebben zien binnenkomen.’

De Cock knikte instemmend.

‘Kennelijk heeft Herman van Breukelen daarop niet met paniek gereageerd.’

‘Waarom niet?’

De Cock kauwde even op zijn onderlip.

‘Ik vermoed dat hij van de man of de vrouw die hem bezocht, niets dacht te vrezen.’

‘Een bekende?’

‘Daar kunnen we wel van uitgaan,’ sprak De Cock met stelligheid. ‘Wat mij bovendien opvalt… er liggen geen patroonhulzen.’

Vledder keek op.

‘Weer een revolver?’

‘En weer Canis Major. Als de kogels in het lichaam van Herman van Breukelen uit hetzelfde wapen komen als de kogels die Petrus van Wijngaarden velden, dan is dit absoluut de tweede moord van dezelfde dader.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Zou de man die ons met zijn wagen bijna te pletter reed, iets met deze moord te maken hebben?’

De Cock zuchtte.

‘Dat is heel goed mogelijk. Zijn onbesuisde manier van rijden leek op een vlucht.’

De oude rechercheur nam een witte zakdoek uit zijn broekzak, vouwde die open en liep voorzichtig naar het bureau. Met de zakdoek over zijn rechterhand trok hij de bovenste rechterlade open. Omzichtig schoof hij daarna de lade terug.

Vledder keek hem nieuwsgierig aan.

‘Lag daar wat?’

De Cock glimlachte.

‘Een pistool. Een geladen Sauer 7.65.’

‘Die lag dus binnen handbereik.’

‘Ja, en ik denk dat de dader dit wist en Van Breukelen daarom van zijn bureau heeft weggetrokken.’

Vledder staarde even voor zich uit.

‘Dan moet de dader een bijna intieme kennis van het slachtoffer zijn geweest.’

‘Daar lijkt het op,’ zei De Cock en keek om zich heen. Daarna liep hij terug naar de deur van het vertrek.

Vledder kwam hem na.

De grijze speurder wees naar de telefoon op het bureau.

‘Dit is geen onderzoek voor ons. In verband met sporenonderzoek wil ik dat toestel op zijn bureau niet gebruiken. We vinden in deze villa nog wel ergens een telefoon om de politie van Gooi en Vechtstreek te waarschuwen.’

Hij keek opzij naar de jonge Vledder, die een bekommerde indruk maakte.

‘Dit is volkomen legaal,’ ging De Cock sussend verder. ‘Wij wilden in verband met ons onderzoek naar de dood van Petrus van Wijngaarden met de voorzitter van de Stichting Leefgenoten babbelen… vonden de buitendeur open… gingen onderzoekend naar binnen en vonden een doodgeschoten man, die wij herkenden als…’

‘Herman van Breukelen,’ vulde Vledder somber aan.

De Cock wuifde naar de deur.

‘We wachten tot onze collega’s hier zijn om het onderzoek over te nemen. We noteren hun namen en morgen sturen wij de recherche van de politie van Gooi en Vechtstreek een uitgebreid proces-verbaal van onze bevindingen, waarin wij ook de gierende banden van een zwarte wagen met een bestuurder met een zwarte hoed memoreren.’

De oude rechercheur hield ineens zijn hoofd omhoog en spitste zijn oren. Hij drukte aan de scharnierzijde van de halfopen deur zijn rug tegen de muur en trok Vledder naast zich.

‘Er komt iemand,’ fluisterde hij.

De voetstappen in de gang klonken luider. Enige seconden later liep een vrouw hen voorbij. Op enige meters voor de stoel met het slachtoffer bleef ze staan en gilde.

‘Herman! Herman…’

Het klonk als een noodkreet.

De Cock was een moment bang dat de vrouw zich op het slachtoffer zou storten. Hij sloeg met zijn knokkels tegen het bovenpaneel van de deur. De vrouw draaide zich verschrikt om. Met open mond staarde ze van De Cock naar Vledder en terug.

De oude rechercheur liep kalm op haar toe.

‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij rustig. ‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde over zijn schouder. ‘Dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs uit Amsterdam.’ Hij gebaarde voor zich uit naar het slachtoffer. ‘Uw man?’ vroeg hij zacht.

De vrouw knikte met trillende lippen.

‘Wat is er gebeurd?’

De Cock antwoordde niet.

‘U kunt hier beter niet blijven. Zullen we naar een ander vertrek gaan?’

Voortdurend omkijkend liep de vrouw voor hen uit naar de witgekalkte gang en leidde de rechercheurs van daar naar een gezellig ingerichte woonkamer.

De Cock nam tegenover de vrouw plaats in een diepe fauteuil.

‘Waar was u vanavond?’

Mevrouw Van Breukelen wuifde wat onzeker achter zich.

‘Bij vrienden. Dit is mijn vertrouwde bridgeavond.’

‘Hoe laat ging u van hier weg?’

‘Ongeveer halfacht.’

‘Uw man zat toen in zijn kantoor?’

Mevrouw Van Breukelen knikte.

‘Hij verwachtte bezoek.’

‘Van wie?’

Mevrouw Van Breukelen frunnikte nerveus aan een knoop van haar blouse. Haar handen trilden.

‘Ik… eh, ik zat hier vanavond in deze kamer. Om ongeveer zeven uur ging de telefoon. Omdat mijn man niet opnam, pakte ik hier de hoorn op. Ik kreeg een man aan de lijn die vroeg of Herman vanavond thuis was.’

De Cock reageerde verrast.

‘Zei hij Herman?’

Mevrouw Van Breukelen knikte.

‘Hij zei Herman. Ik kreeg ook het idee dat hij een goede kennis van mijn man was. Ik zei: Herman is thuis vanavond. Goed, zei de man, dan kom ik.’

‘En toen?’

Mevrouw Van Breukelen zuchtte.

‘Ik vroeg wie ik kon zeggen dat er zou komen. Toen zei hij: Thomas… Thomas van Uitdam. Ik verstond hem eerst niet zo goed en daarom vroeg ik: Thomas van…?’

‘En?’

Mevrouw Van Breukelen stond op en liep naar de telefoon. Ze kwam terug met een klein opschrijfboekje.

‘Ik heb zijn naam opgeschreven. Kijkt u maar: Thomas van Uitdam.’

De Cock bekeek de aantekening.

‘Bent u met deze aantekening naar uw man gegaan?’

Mevrouw Van Breukelen knikte.

‘Het bleek dat Herman even niet in zijn kamer was en daarom de telefoon niet had opgenomen.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Hoe reageerde hij op die naam?’

Mevrouw Van Breukelen spreidde haar handen.

‘Heel rustig en heel ontspannen. Dat is goed, Mien, zei hij. Dat is goed.’

‘Meer niet?’

Mevrouw Van Breukelen sloeg haar handen voor haar gezicht.

‘Het waren de laatste woorden,’ huilde ze, ‘die hij tegen mij sprak.’

8

De Cock wierp zijn oude hoedje met een sierlijke boog naar de kapstok.

Hij lachte breed toen zijn hoedje aan de haak bleef hangen. Zijn score liep langzaam op naar vijftig procent… een keer mis en een keer raak. Hij wurmde zich uit zijn regenjas, hing die onder zijn hoedje, slofte naar zijn bureau en liet zich met een zucht in zijn bureaustoel zakken. Daarna keek hij op naar Vledder, die gespannen naar het scherm van zijn computer tuurde.

‘Heb jij vanmorgen voor ik kwam dokter Rusteloos al aan de telefoon gehad?’

‘Ja.’

‘Hoe laat is de sectie op het lijk van Petrus van Wijngaarden?’

‘Vanmiddag om twee uur… als de dokter op tijd is, want hij had ook nog een karweitje in Rotterdam.’

‘Jij gaat naar Westgaarde?’