De man tikte op zijn smoezelig witte overhemd.
‘Ik ben Van Beveren, Frederik van Beveren. Ik ben net als het slachtoffer Petrus van Wijngaarden lid van het bestuur van de Stichting Leefgenoten. Ik wilde met u eens over die moord praten.’
De Cock wees naar de stoel naast zijn bureau.
‘Neemt u plaats.’
Toen Frederik van Beveren schuifelend was gaan zitten, keek De Cock hem secondelang zwijgend aan. De man had lichtgroene ogen en op zijn bolle wangen lagen rode blosjes. De oude rechercheur glimlachte. De uitstraling van de man was hem niet onsympathiek. Hij wuifde in zijn richting.
‘Steek van wal.’
Van Beveren streek met de vingertoppen van zijn rechterhand langs zijn korte nek. Het was een nerveus gebaar.
‘Mevrouw van Wijngaarden,’ begon hij hakkelend, ‘gaf als haar mening te kennen dat haar man was vermoord door iemand uit de groep van pelsdierenhouders die door leden van onze stichting zijn benadeeld.’
De Cock knikte instemmend.
‘Die mening is ons ook kenbaar gemaakt.’
Van Beveren schudde zijn hoofd.
‘Ik ben het niet met haar eens.’
‘Waarom niet?’
Van Beveren trok zijn neus iets op.
‘Die groep is niet daadkrachtig genoeg. Zij hebben nooit enige actie tegen onze stichting ondernomen. Ze hebben lijdzaam toegezien hoe wij hun vaak bloeiende bedrijven hebben vernietigd.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Waarom die lijdzaamheid?’
Van Beveren gebaarde heftig.
‘Door onze lobby bij de media. Door de druk die wij op de pers uitoefenden heerste in het algemeen onder het Nederlandse volk de mening dat het fokken en doden van pelsdiertjes om hun bont een misdaad is. Niet wij waren verachtelijk voor onze daden, maar zij: de fokkers. Vol valse schaamte hebben ze zich teruggetrokken.’
De Cock accepteerde de mening zonder verweer.
‘Welk lid van de Stichting Leefgenoten,’ vroeg hij, ‘leidde die gewelddadige acties tegen de pelsdierenfokkers?’
Van Beveren trok zijn gezicht strak.
‘Petrus van Wijngaarden en zijn vrouw.’
‘Hebt u ook wel eens aan zo’n actie deelgenomen?’
Frederik van Beveren knikte.
‘Diverse malen. Wij werden door Petrus van Wijngaarden en zijn vrouw als volgers, als medewerkers aangewezen. Weigeren was in de boezem van onze stichting niet mogelijk. Dat gold als een afwijzing van onze denkbeelden.’
‘Was u, zoals de anderen, gewapend met een pistool? Een Sauer 7.65?’
Van Beveren grijnsde.
‘U bent goed geïnformeerd.’
‘U was gewapend?’ reageerde De Cock onbewogen.
‘Ja.’
De Cock nam een kleine pauze.
‘Mij is ter ore gekomen,’ ging hij verder, ‘dat Petrus van Wijngaarden en zijn vrouw schietoefeningen deden in de duinen bij Schoorl. Hebt u wel eens aan die schietoefeningen deelgenomen?’
‘Ook dat was een verplichting,’ reageerde Van Beveren. ‘In de regel ging ik daar samen met mijn goede vriend Thomas van Uitdam naartoe.’
De Cock boog zich iets naar hem toe.
‘Zou u mij de plek waar die schietoefeningen in Schoorl werden gehouden, kunnen aanwijzen?’
Frederik van Beveren trok zijn lippen in een tuitje.
‘Dat dacht ik wel.’ Hij grinnikte. ‘Op die plek zullen nog wel bergen lege bierblikjes liggen.’
‘Bierblikjes?’ vroeg De Cock overbodig.
‘Die gebruikten we als doelwit,’ antwoordde Van Beveren.
‘Schikt het u vanmiddag, om twee uur? Mijn jonge collega moet de gerechtelijke sectie op het lichaam van Petrus van Wijngaarden bijwonen. Ik heb dan even tijd om met u naar Schoorl te gaan.’
‘Dat is goed. Ik ben hier om twee uur.’
De Cock streek even met zijn vlakke hand over zijn brede gezicht. Het was een gebaar om tijdwinst.
‘U… eh, u begon mij te vertellen,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat u het niet eens was met de mening van mevrouw Van Wijngaarden dat haar man door iemand van de groep gedupeerde pelsdierenfokkers was vermoord.’
‘Dat klopt.’
‘Wie acht u dan verantwoordelijk voor die moord?’
‘De fokkers.’
De Cock keek hem verbaasd aan.
‘Wat voor fokkers?’
Van Beveren gebaarde weids om zich heen.
‘Fokkers van honden.’
De Cock reageerde verrast.
‘Werden hondenfokkers ook door de Stichting Leefgenoten vervolgd en opgejaagd?’
Frederik van Beveren schudde zijn hoofd.
‘Herman van Breukelen, onze eminente voorzitter, was op het idee gekomen om de Stichting Leefgenoten als dekmantel te gebruiken.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Een dekmantel… waarvan… waarvoor?’
Van Beveren wuifde achteloos.
‘Het fokken van hondjes.’
‘Voor wie… voor wat?’ De Cock onderdrukte zijn verbazing over deze wending van het gesprek.
Frederik van Beveren zuchtte diep.
‘Er is wereldwijd,’ begon hij, ‘ook in ons land, een grote vraag naar proefdieren. Hondjes. Het liefst pups, jonge dieren van het type beagle lenen zich daar het beste voor.’
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
‘Hondjes voor vivisectie?’
Frederik van Beveren knikte.
‘Volgens Herman van Breukelen zou niemand in ons land op het idee komen om de Stichting Leefgenoten als erkende dierenactivisten te verdenken van het fokken van hondjes voor vivisectie.’
De Cock snoof verachtelijk.
‘Geniaal.’ De walging klonk door in zijn stem.
‘Dat vonden Petrus van Wijngaarden, Thomas van Uitdam en ik ook,’ antwoordde Van Beveren enthousiast. ‘Wij vonden het een prachtig plan en zijn vrijwel onmiddellijk begonnen om een netwerk van hondenfokkers in ons land uit te zetten. Zij fokten de door ons verlangde beagles, die wij voor een vaste prijs van hen kochten.’
De Cock blikte mistroostig voor zich uit.
‘En de leden van de Stichting Leefgenoten,’ sprak hij somber, ‘zorgden voor de distributie?’
‘Precies. Wij legden de contacten met instellingen die hondjes voor vivisectie nodig hadden.’
‘En dat leverde een forse winst?’
Van Beveren knikte nadrukkelijk.
‘Zeker. Het geld zou onder meer worden besteed om in de binnenstad van Amsterdam een hoofdkantoor te vestigen.’
De Cock kneep denkrimpels in zijn voorhoofd.
‘Wisten de benaderde hondenfokkers dat hun jonge beagles voor de vivisectie werden gebruikt?’
Frederik van Beveren schudde zijn hoofd.
‘Aanvankelijk niet. Hoe zij erachter zijn gekomen wat er met de jonge hondjes gebeurde, weet ik niet. Maar ongeveer een week geleden is de bom gebarsten. Zij eisten voor de door hen geleverde hondjes ineens driemaal het bedrag dat zij voordien kregen.’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Anders…?’
Hij maakte zijn zin niet af.
Van Beveren liet zich iets terugzakken in zijn stoel.
‘Toen Herman van Breukelen weigerde om op hun eis in te gaan, werden wij met de dood bedreigd.’
‘Wie zijn wij?’
Frederik van Beveren vouwde zijn armen voor zijn borst.
‘Petrus van Wijngaarden, Herman van Breukelen, Thomas van Uitdam en ik.’
Hij boog zich weer iets naar voren.
‘Begrijp me goed, rechercheur De Cock, deze hondenfokkers zijn van een ander kaliber dan de softe fokkers van pelsdieren. Zij voelen zich niet schuldig. Ze voelen zich door de Stichting Leefgenoten belazerd, bedonderd en misleid. Zij eisen genoegdoening. De dood van Petrus van Wijngaarden verrast mij niets.’
Frederik van Beveren zuchtte diep. De blosjes op zijn wangen waren verdwenen.
‘U staat als een bekwaam, eerlijk en betrouwbaar rechercheur te boek,’ ging hij verder. ‘Daarom ben ik openhartig geweest, openhartig met een doel. Mocht er ook met mij of met een van de anderen iets gebeuren, dan weet u in welke hoek u de dader of daders moet zoeken.’