Commissaris Buitendam kwam woedend achter zijn bureau vandaan. Zijn ogen vonkten en zijn neusvleugels trilden. Hij strekte zijn hand naar de deur.
‘Eruit!’
De Cock ging.
10
Vledder keek hoe zijn oudere collega met een verbeten trek op zijn gezicht tegenover hem ging zitten. Hij schoof zijn computer opzij. Daarna hield hij zijn hoofd iets scheef en keek hem onderzoekend aan.
‘Is het weer zover?’ vroeg hij spottend. ‘Ben je weer eens van zijn kamer geschopt?’
De Cock grijnsde.
‘Die man leert het nooit,’ sprak hij grommend. ‘Officieren van justitie zijn in zijn ogen bijna heiligen. Engeltjes eerste klas. Altijd rechtschapen, onwankelbaar en doordrenkt van gezag. Er valt geen smetje aan die lieden te ontdekken. Onze bloedeigen commissaris accepteert van die heren alles. Kritiekloos. Zolang ik hem ken laat hij nooit een eigen geluid horen.’
Vledder boog zich iets naar voren.
‘Wat was er nu weer?’
De Cock schudde vertwijfeld zijn hoofd.
‘Je houdt het niet voor mogelijk,’ riep hij opgewonden. ‘Op verzoek van mevrouw Van Breukelen uit Bussum uitte meester Van Everdingen, onze officier van justitie, de vurige wens dat aan de moord op de voorzitter van de Stichting Leefgenoten geen ruchtbaarheid wordt gegeven.’
Vledder grinnikte.
‘Dan moet hij toch niet bij ons zijn,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘De moord op die voorzitter is geen zaak van ons, maar wordt door de politie Gooi en Vechtstreek behandeld.’
De Cock knikte.
‘Volgens commissaris Buitendam zou Van Everdingen zijn verzoek ook aan onze collega’s hebben gericht.’
‘En?’
De Cock grinnikte vreugdeloos.
‘Maar diezelfde politie van Gooi en Vechtstreek zette vanmiddag een uitgebreid bericht op de telex waarin zij de opsporing, aanhouding en voorgeleiding verzoeken van Thomas van Uitdam als verdacht van de moord op Herman van Breukelen.’
Vledder reageerde geschokt.
‘Het is niet waar?’
De Cock zuchtte.
‘Het is teleurstellend wel waar. Commissaris Buitendam concludeerde daaruit zelfs dat onze collega’s bij Gooi en Vechtstreek blijkbaar actiever en voortvarender handelen dan wij.’
Vledder spreidde zijn handen.
‘Wat is de basis van dat verzoek op de telex? Op welke gronden menen zij dat Thomas van Uitdam verdachte is?’
De Cock gebaarde.
‘Volgens artikel 27 van ons Wetboek van Strafvordering is een verdachte degene te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld voortvloeit.’
Vledder zwaaide.
‘Wat zijn die feiten en omstandigheden?’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Ik vermoed dat onze collega’s bij Gooi en Vechtstreek grote waarde hebben gehecht aan de verklaring van mevrouw Van Breukelen dat haar man die avond een afspraak had met Thomas van Uitdam.’
Vledder knikte.
‘Voeg daarbij de mededeling in ons proces-verbaal dat Thomas van Uitdam wel eens met Van Breukelen van mening verschilde, en zij bombarderen hem prompt tot verdachte.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Misschien zijn ze wel naar hem op zoek gegaan. Toen ze hem niet thuis troffen hebben ze dat vermoedelijk als een vlucht geinterpreteerd.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Zo pleegt men toch geen onderzoek?’ sprak hij afkeurend. ‘Men gaat met de vrijheid van mensen toch wat zorgvuldiger om? Ze hebben ook ons niet verwittigd terwijl ze toch weten dat wij in feite aan dezelfde zaak werken.’
De Cock wuifde afwerend.
‘Laten we geen kritiek leveren op onze collega’s. Het is een oud zeer. Tussen de politiekorpsen onderling bestaat al rivaliteit zolang ik bij de politie ben. Vooral de politie van Amsterdam gunt men geen succes. Men vindt dat we in Amsterdam al te veel kapsones hebben.’
‘Hoe komen we daar vanaf?’
‘Wat bedoel?’
‘Die rivaliteit?’
De Cock ademde diep.
‘Het hele politiebestel moet nodig op de schop. We vallen al een eeuwigheid tussen de wal en het schip, ik bedoel tussen twee ministeries: Binnenlandse Zaken en Justitie. Dat geeft wrijvingen. Om al die tegenstellingen op te lossen moet er één ministerie komen… een ministerie van Politie.’
‘Kan dat?’
De Cock reageerde fel.
‘Natuurlijk kan dat.’
‘Zou dan de rivaliteit verdwijnen?’
‘Een strak leidende minister van Politie kan die concurrentiegedachte doen indammen. Bovendien kan hij zorgen voor meer openheid.’
De oude rechercheur stond van zijn stoel op en slofte naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga jij heen.’
De Cock keek over zijn schouder.
‘Na mijn ellende met Buitendam dorst mijn droge keel naar het fluweel van een cognackie.’
Vledder glimlachte.
‘Op naar het etablissement van Smalle Lowietje.’
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in het woelige wereldje van de penoze meest Smalle Lowietje genoemd, wreef zijn kleine handjes langs zijn morsige vest en begroette de oude rechercheur met glinsterende ogen.
‘Welkom, welkom,’ kirde hij uitbundig. ‘Welkom in mijn nederig etablissement. Ik dacht dat men jou naar een andere regio had overgeplaatst, zo weinig zie ik je de laatste tijd. Of zijn bij de recherche spiritualiën tot verboden geneugten verklaard?’
De Cock lachte hartelijk.
‘Als ik jouw etablissement niet meer zou mogen bezoeken, Lowie, nam ik ontslag bij de politie.’ Hij schuifelde naar het einde van de bar en hees zijn negentig kilo op een kruk. Het was zijn vaste stek. Hij wist hoe licht ontvlambaar de gemoederen in de buurt waren. Vanaf die plaats had hij een goed overzicht over alles.
Vledder nam lenig naast hem plaats. De jonge rechercheur voelde zich steeds meer thuis in het schemerig intieme lokaaltje van Smalle Lowietje, waar meisjes van de vlakte verpozing en vergetelheid zochten achter een pittig likeurtje of een citroentje met suiker.
De tengere caféhouder keek naar de oude rechercheur op. Zijn vriendelijke muizensmoeltje glom van genegenheid.
‘Hetzelfde recept?’
De Cock antwoordde niet. Hij wist dat dit niet van hem werd verlangd. De vraag vormde slechts een inleiding… een inleiding tot een bijna sacraal gebeuren. Vergenoegd keek hij toe hoe Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast dook en tevoorschijn kwam met een fles pure Franse cognac Napoleon, die de kastelein speciaal voor hem gereserveerd hield.
De tengere caféhouder zette drie diepbolle glazen op de bar. Hij dronk altijd een glas mee. Behoedzaam schonk hij in.
De Cock genoot van de koesterende toewijding waarmee de kastelein hem bediende. De schaarse momenten die de misdaad hem vergunde bij Smalle Lowietje door te brengen, probeerde hij in zijn herinnering vast te leggen. Hij hief het glas op, schommelde het zachtjes in zijn hand en snoof. Op zijn brede gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking. Met getuite lippen nam hij een slok en liet het vocht genietend door zijn dorstige keel glijden. Even sloot hij zijn ogen, toen zette hij het glas omzichtig op de bar terug.
Smalle Lowietje keek hem verwonderd aan.
‘Je hebt geen toost uitgebracht.’
De Cock trok een somber gezicht.
‘Is er op deze gewelddadige wereld nog iets om vrolijk op te toosten?’
De caféhouder hief juichend zijn arm omhoog.
‘Op de misdaad… lang zal ze leven. Zonder misdaad was jij werkeloos.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Misdaad is van alle tijden,’ reageerde hij rustig. ‘Kaïn — Ben ik mijn broeders hoeder? — sloeg Abel. En Ali Baba — Sesam open u! — had veertig rovers. Het is nooit anders geweest. Een wereld zonder criminelen en zonder oplaaiend geweld is een illusie.’