Выбрать главу

De Cock snoof.

‘En die had mij zo getypeerd?’

‘Ja.’

‘En wie bent u?’

De man schudde zijn hoofd.

‘Dat is niet belangrijk. Ik kom hier uit naam van mevrouw Van Wijngaarden.’

De Cock glimlachte.

‘Ik heb nu met u van doen.’

De man zuchtte.

‘Ik ben Alexander van Waalwijk.’

‘En wat is uw relatie tot die Elisabeth van Wijngaarden?’

‘Ik was vroeger bevriend met haar man. Na zijn huwelijk is die vriendschap wat weggeëbd. Nu Elisabeth in de problemen zit, doet ze op basis van die oude vriendschap een beroep op mij.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Wat zijn haar problemen?’

Van Waalwijk maakte een triest gebaar.

‘Haar man wordt vermist.’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Dat kon zij ons toch persoonlijk komen melden in plaats van een remplaçant te sturen?’

‘Elisabeth van Wijngaarden vermijdt liever elk contact met de politie.’

De Cock reageerde geprikkeld.

‘Waarom? De politie is de meest betrouwbare instelling in onze Nederlandse samenleving.’

Van Waalwijk trok een bedenkelijk gezicht.

‘Er zijn mensen die daar anders over denken.’

De Cock bromde.

‘Ten onrechte.’

Van Waalwijk tastte naar de binnenzak van zijn colbert en overhandigde De Cock een foto in briefkaartformaat van een man met een bolrond gezicht en een dominerende zwarte snor. Op de achterkant van de foto was een gevouwen A4’tje geplakt.

Hij wees naar de foto.

‘In gezamenlijk overleg hebben Elisabeth en ik een zo duidelijk mogelijk signalement van haar man opgesteld.’

De Cock vouwde het A4’tje open.

‘Petrus van Wijngaarden,’ las hij hardop, ‘oud 43 jaar, lang ongeveer één meter tachtig, slank postuur, zwart haar, snor, bruine ogen, was gekleed in een beige zomerpantalon en een wit T-shirt.’

‘Geen jasje?’

‘Nee.’

De Cock keek op.

‘Sinds wanneer wordt hij vermist?’

Van Waalwijk glimlachte.

‘Stom. Dat hadden we er natuurlijk bij moeten zetten. Zaterdag jongstleden,’ vulde hij aan, ‘zo rond de klok van vier uur in de middag is hij met zijn auto, een rode Peugeot 407, van huis vertrokken en sindsdien heeft niemand iets van hem vernomen.’

De Cock grijnsde.

‘Een slippertje? Volgens de foto is Petrus van Wijngaarden een knappe, aantrekkelijke man.’

Van Waalwijk schudde zijn hoofd.

‘Volgens mevrouw Van Wijngaarden is haar bloedeigen Petrus betrouwbaarder dan de bejubelde Petrus boven aan de hemelpoort.’

De Cock schoot in een korte lach.

‘Heeft haar man verteld waar hij heen ging?’

‘Nee. Ik moet nog even ergens heen, had hij gezegd, zonder verdere uitleg.’

‘Daar nam ze genoegen mee?’

Van Waalwijk knikte.

‘Ze maakte zich pas zorgen toen hij niet op tijd terug kwam om zijn hond uit te laten. Dat gebeurde nooit. Petrus was bijzonder aan het dier gehecht. Hij vertroetelde Bello alsof het zijn kind was.’

Na een korte pauze ging hij verder.

‘Het was Elisabeth wel opgevallen dat Petrus de laatste dagen wat nerveus was. Hij gedroeg zich anders dan gewoon… snauwerig, prikkelbaar. Dat had hij trouwens bij tijden wel meer.’

‘Ook toen u nog met hem bevriend was?’

Van Waalwijk knikte.

Petrus is geen liefhebber van de zon. Hij bedekt zijn hoofd altijd tegen zonnestralen. Een paar dagen van beklemmende hitte maken hem van streek. Dan wil hij op vakantie… ver weg, naar een koud land.’

‘Alaska.’

‘Bijvoorbeeld.’

De Cock keek nog eens naar de foto van de man met de snor. Het gezicht van de man beviel hem niet. Hij kon zichzelf niet uitleggen waarom… was het de bouw van het gezicht… de indrukwekkende snor? Met een wrevelig gebaar schoof hij de foto van zich af.

‘Geef straks,’ sprak hij op gebiedende toon, ‘het kenteken van de rode Peugeot, uw adres en ook het adres van Elisabeth van Wijngaarden aan mijn collega Vledder. We zullen haar nog een bezoek brengen voor nadere inlichtingen. Ik hoop dat ze bereid is ons te ontvangen?’

Van Waalwijk glimlachte.

‘Ik zal haar op uw bezoek voorbereiden.’

Toen Alexander van Waalwijk uit de grote recherchekamer was vertrokken, keken De Cock en Vledder elkaar een tijdje zwijgend aan. De jonge rechercheur was de eerste die het zwijgen verbrak.

‘Wat moeten we hiermee?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘De gebruikelijk procedure,’ sprak hij narrig. ‘We vragen nog wat inlichtingen aan mevrouw Van Wijngaarden over de gedragingen van haar man… of de foto die wij van hem hebben, recent is genomen… en versturen een telexbericht met het verzoek tot opsporing van de rode Peugeot en de verblijfplaats van de vermiste Petrus.’ Hij glimlachte fijntjes. ‘Haar Petrus… trouwer dan de bewaker van de hemelpoort.’

Vledder grijnsde.

‘Komt dat ook woordelijk in ons telexbericht?’ vroeg hij spottend.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik heb een hekel,’ sprak hij wrevelig, ‘aan zo’n melding dat iemand wordt vermist.’

‘Waarom?’ vroeg Vledder.

‘Het is zo onbestemd, zo vaag. Vroeger wachtte ik minstens een volle week voor ik actie ondernam. De praktijk leert dat de meeste vermiste personen binnen een paar dagen weer vrolijk en ongedeerd opduiken. Dan doe je een hoop recherchewerk voor tjoema.’

Hij plukte aan zijn neus en vertelde verder.

‘Maar sinds ik een paar keer op mijn snuit ben gevallen omdat een als vermist opgegeven persoon bleek te zijn vermoord en ik dus kostbare opsporingstijd verloren had laten gaan, ben ik voorzichtiger geworden.’

‘Verwacht je dat deze man is vermoord?’

‘Geen idee. Het is een mogelijkheid. Het kan ook zijn dat hij met zijn rode Peugeot rechtstreeks naar Schiphol is gereden en daar het eerste vliegtuig nam dat naar een koud land vloog.’

Vledder keek zijn mentor met een scheef hoofd aan.

‘Zonder zijn vrouw daarin te kennen?’

De Cock knikte.

‘Een bevlieging… een impulsieve handeling.’

Vledder trok een bedenkelijk gezicht.

‘Alleen in zijn T-shirt. Zonder colbert?’

De Cock maakte een schouderbeweging.

‘Als hij geld genoeg heeft kan hij in een koud land warme kleren kopen. Ik vraag mij alleen af of hij zijn paspoort bij zich had.’

Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Toen ik de verklaring van Alexander van Waalwijk aanhoorde, moest ik denken aan jouw verhaal over mensen die tijdens de hondsdagen tot vreemde escapades komen.’

De Cock gromde.

‘Dat zou een verklaring voor zijn vermissing kunnen zijn. We weten niet wat die man heeft bezield. Volgens zijn vrouw was hij uit zijn gewone doen… snauwerig en prikkelbaar. Dat lijkt op het hondsdagensyndroom.’

De oude rechercheur kwam uit zijn stoel overeind, pakte de foto met het gevouwen A4’tje, stak dat in de binnenzak van zijn colbert en sjokte naar de kapstok.

Vledder stond ook op.

‘Waar gaan we heen?’

De Cock draaide zich naar hem om.

‘Je hebt toch het adres van mevrouw Van Wijngaarden?’

‘Vondelstraat 814,’ antwoordde Vledder prompt.

‘Die weet jij te vinden?’

‘Blindelings.’

De oude rechercheur grinnikte.

‘Ik zou mijn ogen er maar bij openhouden.’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder liep terug en nam de hoorn op. Ook De Cock liep van de kapstok weg.