Femmy keek De Cock verbijsterd aan.
‘Een klein, vies, vet mannetje met peenhaar. Op de Prinsengracht heeft Pierre hem eens aan mij voorgesteld. Freek… Freek van Beveren. Die was daar om het pand te bekijken.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Wat… wat,’ stotterde hij. ‘Wat is er met Freek van Beveren?’
Femmy keek hem aan. Er kwam angst in haar ogen.
‘Die vent deugt niet. Pierre was een beetje benauwd voor hem. Echt bang. Toen hij weg was zei Pierre tegen mij: Kijk, Femmy, dat is nu een mannetje dat je met liefde een mes tussen je ribben duwt of een kogel door je hart jaagt.’
11
Na de beeldschone Femmy Boer met het verlies van haar kostbare vriend te hebben gecondoleerd, verlieten ze haar nietige peeskamertje en liepen vanuit de Sint Annendwarsstraat zwijgend terug naar het Oudekerksplein. Het regende nog steeds, maar van een plensbui was het een miezerige motregen geworden.
De Cock blikte naar de hemel en liet het water op zijn gezicht vallen. De lijfelijke nabijheid van de sensuele Femmy had wat gloed op zijn wangen gebracht.
Vledder duimde achter zich.
‘Je was gauw met haar klaar. Dat verbaasde me. Had je Femmy de Boer niet wat meer kunnen uitdiepen over de verhouding met haar Pierre van Wijngaarden?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Die meid zit daar niet voor haar plezier. Zolang wij in haar peeskamertje staan, verdient ze geen stuiver. Als dat nodig is kunnen we haar altijd nog eens benaderen.’
Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Zouden Frederik van Beveren en Petrus van Wijngaarden werkelijk in een ernstige conflictsituatie hebben geleefd? Volgens de mooie Femmy was haar vriend bang voor dat kleine, vieze mannetje met peenhaar?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Een conflictsituatie?’ sprak hij geringschattend. ‘Wellicht is er sprake geweest van enige rivaliteit. Als ik het goed inschat had Petrus van Wijngaarden de opdracht gekregen om dat oude pand aan de Prinsengracht rijp te maken om in de nabije toekomst als hoofdkantoor van de stichting te kunnen fungeren.
Van Wijngaarden zal daarvoor een bepaald budget hebben gekregen. Dat andere topfiguren van de Leefgenoten af en toe eens kwamen kijken hoe de verbouwing vorderde, is te begrijpen.’
Vledder snoof.
‘Dat kasteeltje voor zijn minnares achter in de tuin zal zeker kwaad bloed hebben gezet. We kunnen er wel van uitgaan dat hij voor het bouwen en inrichten van dat kasteeltje geen toestemming van de andere leden van de stichting zal hebben gekregen.’
De Cock knikte.
‘Maar of dat als motief kan worden gezien voor de moorden die later volgden, waag ik te betwijfelen. Alle figuren van de stichting die wij tot nu hebben ontmoet, waren betrokken bij die levendige handel in hondjes voor de vivisectie. Het idee was van voorzitter Van Breukelen, maar zowel Van Wijngaarden als Van Beveren en vermoedelijk ook Van Uitdam deden opgewekt mee. In dat opzicht hadden ze elkaar niets te verwijten.’
Vledder wuifde geïrriteerd.
‘Er moet toch een motief zijn? Die twee moorden moeten toch ergens een bedding hebben?’
De Cock maakte een grimas.
‘Ik vrees dat wij daar nooit achter komen.’
Vledder bleef vertwijfeld staan.
‘De Cock, je geeft dit toch niet op?’
In zijn stem trilde wanhoop.
De oude rechercheur liep door en reageerde verder niet.
Ze stapten de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnen. Jan Rozenbrand achter de balie keek op. Hij kwam onmiddellijk overeind, pakte een envelop van zijn bureau en begon daarmee te zwaaien.
De Cock liep op hem toe.
‘Fanmail?’ vroeg hij lachend.
De wachtcommandant grinnikte.
‘Dit kwam vroeg in de avond een man brengen. De brief is aan jou gericht. Rechercheur De Cock persoonlijk.’
De grijze speurder nam de brief aan en gaf hem aan Vledder.
‘Kijk eens wat het is?’
De jonge rechercheur pakte een ballpoint uit de zak van zijn doorweekte jack, ritste daarmee de envelop open en bekeek de inhoud. Daarna hield hij een lijst omhoog.
‘Namen en adressen uit het hele land. Vooral Noord-Brabant en de Veluwe.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Fokkers van Beagles.’ Hij wendde zich tot de wachtcommandant.
‘Wie bracht die brief?’
Jan Rozenbrand gebaarde.
‘Een kleine, wat gezette man in een slobberig kostuum vol vlekken.’
Vledder grinnikte.
‘Dat is onmiskenbaar Frederik van Beveren. Heeft hij toch woord gehouden.’
De wachtcommandant wees omhoog.
‘Er zit boven nog een man op je te wachten.’
‘Op mij?’
‘Hij vroeg naar rechercheur De Cock. Omdat ik jou en Vledder vanavond wel terugverwachtte, heb ik hem naar boven laten gaan.’
‘Heb je naar zijn naam gevraagd?’
Jan Rozenbrand liet zijn blik over zijn bureau dwalen.
‘Ik heb ergens zijn naam genoteerd.’ Hij bukte zich ver naar voren en vond een briefje. ‘Hier heb ik het: Thomas van Uitdam.’
De Cock keek hem geschrokken aan.
‘Thomas van Uitdam?’
‘Die naam gaf hij op.’
De Cock kneep zijn beide ogen even dicht.
‘Die man wordt door de politie van Gooi en Vechtstreek gezocht wegens moord. Je had hem onmiddellijk moeten arresteren en op transport moeten zetten.’
Het gezicht van de wachtcommandant kleurde.
‘Moord… hoe weet ik dat?’
De Cock wees naar het oude telexapparaat bij de muur achter de balie.
‘Zijn verzoek tot opsporing, aanhouding en voorgeleiding staat op de telex.’
Jan Rozenbrand stak in woede zijn armen omhoog.
‘Heb ik hier achter de balie niets te doen?’ gromde hij kwaad. ‘Ik heb hier voortdurend aanloop. Er is altijd wat. Altijd ellende. Ik heb waarachtig niet de tijd om elke dag al die gore telexberichten door te nemen! Er gebeuren tegenwoordig elke dag wel een paar moorden. Dat is gewoon niet meer bij te houden.’
De Cock liet de bijna overspannen wachtcommandant rustig uitrazen. De oude rechercheur discussieerde niet verder. Zwijgend draaide hij zich om en liep opmerkelijk kwiek de stenen trappen op naar de tweede etage. Vledder volgde hem.
Op de bank voor de toegangsdeur naar de grote recherchekamer zat een keurig geklede heer. Hij droeg een donkerblauw kostuum van goede snit, waaronder een wit overhemd met een rode stropdas. Naast hem op de bank lag zijn regenjas.
Toen de wachtende man De Cock in het oog kreeg kwam hij overeind en liep op de grijze speurder toe.
‘Behandelt u de moord op Petrus van Wijngaarden?’ vroeg hij dwingend.
De Cock ging op de vraag niet in. Hij keek hem schuins aan.
‘Wie… eh, wie bent u?’
De man maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Sorry. Ik voel mij wat opgelaten. Mijn naam is Van Uitdam… Thomas van Uitdam.’
De oude rechercheur besloot tot een kleine vertragingstechniek. Hij hield de deur van de grote recherchekamer voor de man open en leidde hem naar de stoel naast zijn bureau. Daarna liep hij terug naar de kapstok en ontdeed zich traag van zijn natte hoed en regenjas. Terug bij zijn bureau gebaarde hij Thomas van Uitdam dat hij kon gaan zitten. Pas daarna nam hij zelf plaats.
‘Mijn naam is De Cock,’ opende hij vriendelijk. De Cock met… eh ceeooceekaa. Hij wees voor zich uit. ‘Dat is mijn collega Vledder. Wij houden ons inderdaad met die moord bezig.’
Van Uitdam verschoof iets op zijn stoel.
‘Ik hoorde vanmiddag van mijn vriend Frederik van Beveren dat Petrus van Wijngaarden in dat pand aan de Prinsengracht is vermoord.’
‘Kent u dat pand?’
Van Uitdam knikte.
‘Ik ben er een paar maal geweest, om te kijken of Van Wijngaarden al vorderingen maakte. Het gebouw zou in de toekomst ons hoofdkantoor worden. Ook mijn vriend Van Beveren is daar een paar maal op bezoek geweest.’