‘En kan hij schadevergoeding eisen.’
De Cock gromde.
‘Niet van mij.’
‘Kunnen wij dat alibi van Thomas van Uitdam niet voor hem vaststellen?’ vroeg Vledder. ‘Het moet toch niet moeilijk zijn om zijn familie te achterhalen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik ben feitelijk al te ver gegaan om Thomas van Uitdam hier aan de Warmoesstraat te verhoren. Ik kan dat alleen verantwoorden door te stellen dat ik zijn verhoor nodig had in verband met ons onderzoek naar de moord op Petrus van Wijngaarden.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Het is toch een ramp,’ riep hij emotioneel, ‘om zo’n onderzoek te moeten splitsen omdat een van de moorden in dezelfde zaak buiten Amsterdam wordt gepleegd. Wij worden daardoor in ons werk ernstig belemmerd.’
De Cock knikte.
‘Het wordt tijd voor het oprichten van een nationale recherche met bevoegdheden in het hele land. Dit is de eenentwintigste eeuw. Wij leven toch niet meer in de tijd van de Hoekse en Kabeljauwse twisten?’
Vledder lachte.
‘Waren die er?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Die twisten hebben zelfs bijna anderhalve eeuw geduurd. Van rond 1350 tot het einde van de 15e eeuw. En het woord “twisten” is overigens een veel te zoete weergave. Het was een steeds weer oplaaiende complete oorlog. Over en weer vermoordde men elkaar met de grootst mogelijke passie.’
‘Dwaas.’
De Cock glimlachte.
‘Zo oordelen wij nu. Terecht. Het was een dwaze geschiedenis. Het is alleen de vraag hoe de mensen eeuwen na ons over de wereldsituatie van nu zullen oordelen.’
Vledder gniffelde.
‘Ik weet het: dwaas.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. De jonge rechercheur greep de hoorn. Na enige seconden hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte.
‘Het is de wachtcommandant. Beneden voor de balie staan een man en een vrouw. Ze vragen naar rechercheur De Cock. Kun je ze hebben?’
De grijze speurder knikte gedwee.
Even later ging de deur van de grote recherchekamer langzaam open en in de deuropening verscheen een lange statige man, onberispelijk gekleed in een effen grijs kostuum met een rode stropdas. De Cock herkende hem onmiddellijk, het was Alexander van Waalwijk.
Hij keek toe hoe Van Waalwijk in rustige tred naderbij kwam. Voor zijn bureau bleef hij staan en duimde over zijn schouder.
‘Buiten op de bank zit Betsy… eh, ik bedoel mevrouw Van Wijngaarden. Ze had u al verwacht in haar huis aan de Vondelstraat.’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Daar zijn wij jammer genoeg nog niet aan toe gekomen.’
Hij wuifde vrolijk naar de deur.
‘Laat mevrouw binnenkomen, dan zetten we er nog een stoel bij. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd.’
De Cock leunde in zijn stoel achterover en keek de vrouw die voor hem was gaan zitten met welgevallen aan. De omschrijving die Alexander van Waalwijk van haar had gegeven, was juist.
Mevrouw Van Wijngaarden was een mooie vrouw. Ze had grote glanzende bruine ogen en haar haren glommen inderdaad als gepoetste kastanjes. Die kleur gaf een bijzonder effect… een fraaie, bijna feeërieke omlijsting van de blanke huid van haar gezicht.
‘Mij werd ingefluisterd,’ zo opende De Cock vriendelijk, ‘dat u een aversie hebt tegen de politie. Heeft u afschuwelijke ervaringen gehad met de vertegenwoordigers van de heilige hermandad?’
Mevrouw Van Wijngaarden schudde haar hoofd.
‘Mijn man hield mij altijd voor om buiten het bereik van politiemensen te blijven. Petrus heeft mij dat zo vaak voorgehouden dat het voor mij bijna een obsessie werd. Als ik ergens een politieman zag staan, liep ik om hem te ontwijken een andere straat in.’
De Cock glimlachte.
‘Een vlucht met een rein geweten.’
Mevrouw Van Wijngaarden verschikte iets aan haar blouse.
‘Zo rein is mijn geweten niet. Ik heb in samenwerking met mijn man wel handelingen verricht waarvan ik de overtuiging droeg dat ze strafbaar waren.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Nooit gearresteerd? Nooit veroordeeld?’
‘Ik heb nog steeds een blanco strafblad,’ zei mevrouw Van Wijngaarden met een glimlach.
De Cock gebaarde wat vaag in de ruimte.
‘Kent u het pand aan de Prinsengracht waar wij uw man hebben gevonden?’
Mevrouw Van Wijngaarden trok haar schouders op.
‘Nee. Ik wist van het bestaan van dat pand niet af. Ik heb van Alexander gehoord dat Petrus daar timmerwerk liet verrichten door een jonge bouwvakker.’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Vreemd. U ging vaak met uw man mee op avontuur. En hij vertelde u niets over dat pand en de plannen die hij daarmee had?’
Mevrouw Van Wijngaarden glimlachte.
‘Petrus, mijn man, was altijd erg voorzichtig… steeds op zijn hoede. Hij was een man die op straat voortdurend omkeek of hij niet werd gevolgd. Als jij niets weet, zei hij altijd, kan je ook niet in de problemen komen.’
De Cock glimlachte fijntjes terug.
‘Wat niet weet, wat niet deert.’
Mevrouw Van Wijngaarden keek hem niet-begrijpend aan.
‘Dat spreekwoord ken ik niet.’
De Cock wuifde het weg.
‘Had uw man thuis een computer?’
‘Ja.’
‘En?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Hebt u nooit eens naar de bestanden in de computer van uw man gekeken?’
Mevrouw Van Wijngaarden grinnikte.
‘Ik weet niet hoe zo’n apparaat werkt. Petrus heeft wel eens geprobeerd om mij de werking van zo’n ding uit te leggen. Hij gaf het op.’
‘Waarom?’
‘Volgens Petrus was ik een hopeloos geval. Te stom om er iets van te begrijpen. Ik moet u ook eerlijk bekennen dat het mijn interesse niet heeft.’
De Cock plukte even aan zijn neus.
‘Hoe gaat het met Bello, de hond van uw man.’
Mevrouw Van Wijngaarden fleurde iets op. Op de blanke huid van haar wangen kwamen zachtroze blosjes.
‘Heel goed, heel goed.’ Haar stem trilde een beetje. ‘Bello was niet alleen de hond van mijn man. Hij is ook mijn hond. Nu Petrus er niet meer is heb ik veel steun aan onze Bello. Ik heb mij aangeleerd om veel met hem te wandelen. Dat geeft rust en afleiding. De dood van mijn man heeft mij toch diep getroffen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Ik heb nu ongeveer een jaar een nieuwe hond… een zwarte dwergschnauzer. Ik heb mijn oude hond moeten laten inslapen. Dat heeft mij veel verdriet gedaan.’
Mevrouw Van Wijngaarden knikte beleefd.
‘Dat begrijp ik.’
Het verloop van het verhoor beviel De Cock niet. Hij zocht naar mogelijkheden om door het vlakke, bijna emotieloze pantser van de vrouw te breken.
‘U hebt geen kinderen?’
Mevrouw Van Wijngaarden schudde haar hoofd.
‘Petrus vond dat de mentaliteit van de huidige mens op aarde niet geschikt was om aan de wereldpopulatie een nieuw creatuur toe te voegen.’
‘Cynisch.’
‘Zo was Petrus,’ antwoordde ze schouderophalend. ‘Wij hadden daarover wel eens verschil van mening. Om een eventueel kind van jezelf een creatuur te noemen, vond ik verschrikkelijk. Het is zo negatief.’ Ze zweeg even. ‘De laatste jaren,’ ging ze nadenkend verder, ‘kreeg Petrus steeds meer misantropische trekken.’
De Cock glimlachte.
‘Dat verklaart wellicht zijn instelling om weerloze dieren te beschermen.’ De oude rechercheur keek haar strak aan en lette op elke gelaatsexpressie. ‘Het is toch hemeltergend dat er dieren worden gefokt voor de vivisectie?’ zei hij streng.
Mevrouw Van Wijngaarden reageerde onbewogen.
‘Dat is erg.’
De Cock zocht een andere invalshoek.
‘Had uw man, zoals de andere topfiguren van de Stichting Leefgenoten, een donkergroene Cadillac?’