Выбрать главу

‘Zoals wij gisteravond hebben gezien met de pop.’

De Cock pakte de fles cognac en schonk zijn gasten nog eens in.

Vledder was duidelijk nog niet tevreden.

‘Hoe kreeg je haar zover om nog een poging te wagen Thomas van Uitdam te vermoorden.’

De Cock nam een slok van zijn cognac.

‘Ik was er na de moord op Frederik van Beveren van overtuigd dat ze alle leden van de Stichting Leefgenoten wilde vermoorden die aan de ommezwaai van de Stichting hadden meegewerkt. Bovendien liet ik Thomas van Uitdam aan haar een brief schrijven waarin hij haar beschuldigde van het plegen van de moorden op haar man, Herman van Breukelen en Frederik van Beveren. Ik liet hem schrijven dat hij over voldoende bewijzen beschikte om ook de politie te overtuigen en ontbood haar om over een mogelijk bedrag voor zijn zwijgzaamheden te praten.’

Vledder gromde.

‘Vies.’

De Cock knikte.

‘Moord is een vies bedrijf.’ Hij keek rond. ‘Heeft iemand nog iets te vragen?’

Toen niemand reageerde leunde hij in zijn fauteuil achterover.

Het relaas van de moorden had hem afgemat.

Mevrouw De Cock stond op, liep naar de keuken en kwam terug met een schaal vol lekkernijen.

Het gesprek werd algemener en de zaak van de moorden uit wraak raakte op de achtergrond.

Tegen middernacht namen de jonge collega’s afscheid. Toen ze waren vertrokken, schoof mevrouw De Cock een poef bij en ging tegenover haar man zitten.

‘Ik heb er de hele avond op zitten wachten,’ sprak ze liefjes.

‘Waarop?’

‘Een paar vragen.’

‘Steek van wal.’

‘Niemand heeft iets gevraagd over de vreemde ponskaartjes met Canis Major. Waar kwamen die vreemde ponskaartjes vandaan en wie belde mevrouw Van Breukelen en presenteerde zich valselijk als Thomas van Uitdam?’

De Cock lachte.

‘Heel goed. Ik neem het vooral Vledder kwalijk dat hij daar niet mee kwam.’

Mevrouw De Cock boog zich naar hem toe.

‘Wie?’

De oude rechercheur schonk zich zijn derde cognac in.

‘Alexander van Waalwijk. Na de moord op haar man ging ze naar hem toe en bekende wat ze had gedaan. Ze vertelde hem van haar woede, van haar diepe teleurstelling in de man die zij eens boven hem had verkozen.’

‘Dat viel toch te prijzen?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Alexander van Waalwijk voelde zich geroepen haar bij te staan. Zijn bijna slaafse liefde voor haar sluimerde nog steeds en kreeg plotseling nieuwe impulsen. In zijn muffe kantoor stond nog een oude ponsmachine. Hij sloeg in zo’n ponsplaatje Canis Major… grote hond. Hij bedoelde rotvent: hond van een vent. De volgende dag ging hij naar het pand aan de Prinsengracht en hing dat plaatje om de nek van het lijk. Hij maakte nog een paar ponsplaatjes met Canis Major en liet die aan zijn Betsy zien. Zij nam ze van hem aan en hing ze om de nek van Van Breukelen en Van Beveren. Vledder greep te vroeg in anders had ook om de nek van de pop Canis Major gehangen.’

‘Alexander van Waalwijk was ook de man die mevrouw Van Breukelen belde en zich valselijk uitgaf voor Thomas van Uitdam?’

‘Ja.’

‘Wat doen jullie met die Alexander van Waalwijk?’

De grijze speurder zuchtte.

‘We moeten nog overleggen met justitie. Medeplichtigheid, mededaderschap? Hij had de moorden op Van Breukelen en Van Beveren ook kunnen voorkomen. Hij wist precies wat zijn Betsy van plan was. Hij had de toekomstige slachtoffers kunnen waarschuwen of de politie in kennis moeten stellen. Dat deed hij niet en dat is strafbaar.’

Mevrouw De Cock schudde haar hoofd.

‘Dat zo’n knappe vrouw — en dat is ze toch — tot zoveel moorden kan komen?’

De oude rechercheur trok een grijns.

Er zijn mensen die er niet in geloven, maar ik wijt het aan de gevaren van de hondsdagen.’