De broeders knikten begrijpend. Terwijl een van hen het hoofd van het slachtoffer langs de muur geleidde, trok de ander hem aan de voeten in een liggende houding. Ze kantelden het lichaam enigszins en de oudste broeder streek met zijn vlakke hand over de rug. Daarna trok hij het T-shirt omhoog en reikte De Cock een bebloede kogel aan. De grijze speurder verpakte hem in zijn witte zakdoek en stak die in een zijzak van zijn colbert.
Toen de broeders het lichaam op de brancard hadden getild, vond Vledder een tweede kogel op de vloer, slechts een paar centimeter van de muur. Hij keek naar De Cock op en liet de kogel zien.
‘Een zwaar kaliber. Wat schat je?’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Negen millimeter. Ik heb precies zo’n kogel al in mijn zakdoek.’
De jonge rechercheur gebaarde om zich heen.
‘De derde kogel moet in het lichaam zijn blijven steken. Er ligt hier verder niets meer.’
De Cock keek toe hoe de broeders een wit laken ontvouwden.
Ineens viel het de grijze speurder op dat de rechterbroekzak van het slachtoffer uitpuilde. Voordat de broeders het laken over de dode man drapeerden, tastte de oude rechercheur met zijn vingertoppen de buitenzijde van de broekzak af. Daarna drukte hij het voorwerp in de broekzak gedeeltelijk naar buiten. Het bleek een klein model pistool.
De Cock pakte een potlood uit de binnenzak van zijn colbert.
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Wat moet je met een potlood? Ga je schrijven?’
De Cock reageerde niet. Hij drukte het wapen met de loop naar buiten uit de broekzak. Daarna stak hij het potlood in de loop van het pistool en hield dat aan het potlood omhoog. Hij glimlachte bij de herkenning.
‘Het is een Sauer,’ riep hij vrolijk, ‘7.65. Ik weet het zeker. Daar kan ik mij absoluut niet in vergissen. Het is het eerste type pistool dat ik tijdens mijn aanstelling bij de politie in handen kreeg. Dat was toen een groots moment.’
De oude rechercheur grinnikte. Hij liet het pistool even uitbundig om het potlood draaien.
‘En een potlood, brave collega,’ riep hij blufferig, ‘heeft een ervaren rechercheur altijd bij zich. Het is de enige manier om een pistool of een revolver te vervoeren zonder dat je mogelijke vingerafdrukken op het wapen beschadigt, wegveegt… of ongewild van jouw eigen vingerafdrukken voorziet.’
Vledder wees naar het wapen.
‘Is het gebruikt?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niet hier in dit vertrek. Anders hadden we hier patroonhulzen moeten vinden.’
De oude rechercheur liet het pistool van het potlood af in een doorzichtige plastic zak glijden en stak die bij zich. Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Zou die Petrus van Wijngaarden altijd een wapen bij zich hebben gedragen?’
De Cock schoof zijn onderlip iets vooruit.
‘Vroeger trof men bij slachtoffers van een moord nooit een pistool of revolver aan. Het lijkt alsof tegenwoordig iedere man een vuurwapen op zak heeft.’
Vledder grinnikte.
‘Of losjes tussen de broekriem gestoken.’
De Cock zuchtte.
‘Het wordt tijd dat we eens uitgebreid met mevrouw Van Wijngaarden gaan praten.’
Vledder grijnsde.
‘Of zij iets van de activiteiten van haar man weet… en daarover met ons wil praten.’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Misschien… als we haar duidelijk hebben gemaakt dat hij er niet meer is. Er zijn vrouwen die openhartig worden om hun verdriet te vergeten.’
Vledder wees naar het slachtoffer.
‘Ik kan mij nauwelijks voorstellen dat iemand verdriet heeft om zijn dood.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat is een verkeerde gedachte,’ sprak hij verwijtend. ‘Wat weten we van die man… niets.’
De oudste broeder vroeg om aandacht. Hij wees naar het slachtoffer.
‘Mogen we hem wegbrengen?’
De Cock knikte.
‘Naar Westgaarde?’
‘Het sectielokaal.’
De broeders sloegen de canvas flappen over het laken en sjorden de riemen vast. Zacht wiegend droegen ze de dode man het vertrek uit.
De oude diender liep op De Cock toe.
‘Kunnen wij ook weg of wachten we nog op de dactyloscopische dienst?’
‘De dactyloscopische dienst werkt tegenwoordig met een wachtlijst,’ antwoordde De Cock. ‘Daar staan we in de rij. Ze kampen nog steeds met personeelsgebrek.’
Hij dacht even na.
‘Jouw jonge collega beneden,’ ging hij verder, ‘heeft van de bouwvakker die het slachtoffer hier vond een verklaring opgenomen en zijn adres genoteerd. Rij nog even bij die bouwvakker langs en vraag hem in wiens opdracht hij in dit pand werkzaamheden verrichtte en wie hem voor dat werk betaalde.’
De oude diender knikte.
‘Dat doen we.’ Hij zwaaide tot afscheid. ‘U vindt het antwoord in het dagelijks rapport.’
Vledder blikte naar De Cock.
‘En wat doen wij?’
De oude rechercheur tastte in zijn broekzak naar het apparaatje dat hij lang geleden van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen toen die besloot om voortaan het smalle pad van de deugd te gaan bewandelen. Het was een koperen houdertje met daarin een keur van stalen sleutelbaarden.
‘We sluiten de tent hier slotvast af en gaan op zoek.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘Op zoek?’
‘Ja.’
‘Waarnaar?’
De Cock grijnsde breed.
‘Denk eens na… hoe is die Petrus van Wijngaarden hier op de Prinsengracht gekomen?’
Vledder klapte met zijn vlakke hand een paar maal tegen zijn voorhoofd.
‘Stom. Natuurlijk met zijn eigen auto. Een rode Peugeot 407.’
‘Precies, die moet hij hier ergens in de buurt hebben geparkeerd.’
Ze verlieten het pand en De Cock sloot de toegangsdeur met zijn apparaatje af. Daarna stapten ze in hun oude Golf.
Langzaam reden ze over de Prinsengracht langs de aan de wallenkant geparkeerde auto’s. De Cock blikte opzij.
‘Ken jij het kenteken nog uit je hoofd.’
Vledder schudde zijn hoofd. Hij pakte tijdens het rijden zijn notitieboekje uit een binnenzak van zijn jack en gaf dat aan De Cock.
‘Daar staat het in.’
De oude rechercheur gniffelde.
‘Kan ik jouw gekriebel lezen?’
‘Absoluut. Ik kriebel niet. Ik heb een net handschrift.’
Vledder zweeg even.
‘Vermoedelijk heb je dat kenteken niet eens nodig. Zo veel rode Peugeots 407 zullen we niet tegenkomen.’
De Cock bromde.
‘Het is een gewilde automobiel. Mijn buurman heeft zo’n auto en is er erg over te spreken.’
Toen ze de hele Prinsengracht hadden afgereden zonder een rode Peugeot 407 te vinden, gebaarde de oude rechercheur voor zich uit. ‘Probeer het eens aan de overkant van de gracht op het Amstelveld. Daar staan vaak wagens geparkeerd.’
‘Waar niet,’ gromde Vledder, maar hij volgde de aanwijzingen van zijn oude collega. Op het Amstelveld stopte hij plotseling.
‘Daar,’ riep hij opgetogen, ‘daar staat een rode Peugeot 407.’
De Cock knikte.
‘Het is het goede kenteken.’
Vledder zocht en vond voor hun oude Golf nog een plekje. Ze stapten uit en sjokten naar de rode Peugeot. Vledder liep om de wagen heen.
‘Er is aan de buitenkant niets bijzonders te zien. Ik zou wel eens binnen willen kijken.’
‘Waarom?’
De jonge rechercheur tikte met zijn knokkels op de voorruit.
‘Misschien heeft Petrus van Wijngaarden buiten die Sauer nog meer vuurwapens. Ik verwacht in het dashboardkastje ook zijn rijbewijs en papieren van de wagen; die had hij als lijk niet bij zich.’
Hij keek De Cock glimlachend aan.
‘Dat apparaatje van jou… kan je daar ook een auto mee openmaken?’
De Cock knikte gedwee.
‘Zeker.’
Vledder spreidde zijn handen.