Выбрать главу

‘Wil je het proberen? Ik zal dit keer niet protesteren. Dit is geen huisvredebreuk.’

De Cock pakte lachend het apparaatje met de vele sleutelbaarden en maakte het rechter voorportier open. Terwijl Vledder de wagen in dook, liep de oude rechercheur naar de bagageruimte, draaide het slot om en trok de klep open. Vol afgrijzen staarde hij naar zes kleine dode hondjes op een grijze wollen deken.

Het duurde even voor de oude rechercheur van zijn schrik was bekomen. Zijn stem piepte toen hij Vledder riep. De jonge rechercheur kwam vanuit de auto naar hem toe.

‘Wat is er?’

De Cock wees.

Vledder staarde met open mond naar de dode diertjes en kon zijn woede nauwelijks onderdrukken. Zijn gezicht zag rood en zijn handen trilden.

‘Wat een schoft!’ schreeuwde hij luid en onbeheerst. ‘Wat een gore ploert. Het zijn beagles, mooie jonge beagles, puppy’s nog. Ze moeten een verschrikkelijke dood zijn gestorven… van ellende gestikt. De schoft heeft ze tijdens de gloeiende hitte van de laatste dagen in de bagageruimte van zijn auto achtergelaten.’

Na nog een blik op de dode diertjes te hebben geworpen, deed De Cock de klep van de bagageruimte dicht. Hij gebaarde naar Vledder.

‘Neem contact op met de motordienst met het verzoek om de wagen naar het hoofdbureau te brengen voor onderzoek. Probeer ook Bram van Wielingen te bereiken, dat die de dode hondjes fotografeert.’

Vledder legde zijn vlakke hand vertederend op de gesloten klep van de bagageruimte.

‘Wat doen we met die kadavertjes?’

De Cock ademde diep.

‘Commissaris Buitendam moet daarover contact opnemen met de officier van justitie. Begraven of cremeren… het kost allebei geld.’

‘Betalen wíj dat toch.’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Dit is dienst,’ sprak hij streng. ‘Zo’n ervaring mag ons niet raken. Dat hoort bij ons vak. We kunnen voor alles wat we in ons werk tegenkomen geen persoonlijke oplossingen gaan zoeken of bedenken.’

‘Waarom niet?’

‘Daar hebben we superieuren voor.’

Vledder snoof verachtelijk.

‘Die laten het zo vaak afweten. Ik snap niet hoe men ooit voor die mensen het woord “superieur” heeft uitgedacht. Volkomen misplaatst.’

De Cock glimlachte.

‘Maak je niet druk om die dode hondjes,’ sprak hij bemoedigend. ‘Als er geen passende oplossingen worden gevonden, dan heb ik genoeg relaties in kringen van de media om daarvan een groot sentimenteel spektakel te maken.’

De oude rechercheur stak zijn wijsvinger op.

‘Ik wil toch even wijlen de heer Petrus van Wijngaarden in bescherming nemen. Ik weet niet wat hij met de hondjes van plan was, maar we mogen aannemen dat ons slachtoffer niet kon voorzien dat hij nooit meer in leven bij zijn auto zou terugkeren.’

Vledder bromde.

‘Voor mij blijft hij een schoft,’ sprak hij bitter. ‘Met die hitte van de laatste dagen houden jonge hondjes het in zo’n afgesloten bagageruimte nog geen halfuur uit. Dan leggen ze het loodje.’

Ze reden in mineurstemming terug naar de Kit.

Vledder blikte opzij.

‘Wil je niet naar mevrouw Van Wijngaarden?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik wil eerst alles eens op een rijtje zetten,’ sprak hij nadenkend. ‘Ik heb het gevoel dat wij tot nu alleen bezig zijn geweest om voor de moordenaar van Petrus van Wijngaarden een reeks van verzachtende omstandigheden te vergaren.’

‘Hoe bedoel je.’

De Cock glimlachte.

‘Bram van Wielingen interpreteerde het Canis Major in het ponsplaatje op zijn borst als een aanwijzing dat Petrus van Wijngaarden een hond van een vent moet zijn geweest. Het vinden van het pistool in zijn broekzak en de dode hondjes in zijn auto hebben ook bij ons tot een negatieve karakteranalyse geleid. Dat is volgens mij geen goede start om opgewekt naar de moordenaar te gaan zoeken.’

Vledder knikte begrijpend.

‘Je bedoelt dat wij de moordenaar van Petrus van Wijngaarden al bij voorbaat in bescherming nemen.’

‘Precies.’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Maar we kunnen de feiten toch niet omdraaien. Hij had een plaatje met Canis Major op zijn borst. Hij had een pistool in zijn broekzak en er lagen dode hondje in de bagageruimte van zijn auto.’

De Cock zuchtte diep.

‘Je hebt gelijk. Die feiten hebben wij niet gecreëerd. Die zijn er. Toch moeten we ervoor waken het slachtoffer slechts met een duister vooroordeel te bezien. We hebben uiteindelijk maar één taak: zijn moordenaar ontmaskeren. Al het andere is aan de rechter.’

Vledder trok zijn kin iets omhoog en klapte met zijn vuist op de rand van het stuur.

‘Of je het erg vindt of niet, die zes dode hondjes in zijn bagageruimte kleven op mijn netvlies en ik verzeker je, dat beeld raak ik voorlopig niet kwijt.’

Vledder parkeerde hun oude Golf op de houten steiger achter het bureau. Ze stapten uit en slenterden via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het bureau binnenliepen, wenkte Jan Rozenbrand De Cock met een kromme vinger.

De Cock liep op hem toe.

‘Niet weer een lijk?’

De wachtcommandant schudde zijn hoofd.

‘De jongens van de surveillancewagen zijn al een poosje binnen.’

De Cock knikte.

‘Wij hebben nog naar de rode Peugeot van het slachtoffer gezocht.’

‘Gevonden?’

De Cock knikte opnieuw.

‘Met zes dode hondje in de bagageruimte.’

‘Allemachtig… in de hitte gestikt?’

‘Precies.’

‘De jongens van de surveillancewagen hebben nog een bericht voor je achtergelaten. De bouwvakker heeft zijn opdrachtgever nog nooit persoonlijk ontmoet. Hij kreeg zijn aanwijzingen via de telefoon. Hij had wel de naam van de man aan wie hij zijn rekeningen stuurde. Petrus van Wijngaarden.’

De Cock kneep zijn lippen op elkaar.

‘Dan is dat pand aan de Prinsengracht vermoedelijk zijn eigendom.’

De wachtcommandant stak zijn hand omhoog.

‘Er zit boven ook nog een man op je te wachten.’ Jan Rozenbrand raadpleegde een notitie. ‘Ene Alexander van Waalwijk.’

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

‘Heb je hem verteld dat wij het lijk van Petrus van Wijngaarden hebben gevonden?’

De wachtcommandant schudde lachend zijn hoofd.

‘Toen hij hier binnenkwam wist ik dat nog niet. Bovendien bemoei ik mij niet met jouw werk. Hij zei alleen dat hij een belangrijke mededeling voor je had.’

De Cock draaide zich om en stapte naar de stenen trap. Opmerkelijk kwiek danste hij over de treden naar de tweede etage. Vledder volgde lichtvoetig.

Op de bank naast de toegangsdeur van de grote recherchekamer zat Van Waalwijk. Toen hij De Cock in het oog kreeg kwam hij overeind en liep op hem toe.

‘Ik ben bij mevrouw Van Wijngaarden geweest. Ze was totaal overstuur. Volgens haar heeft Petrus zijn pistool bij zich gestoken. Normaal ligt dat wapen in een lade van zijn bureau. Het is weg.’

De Cock leidde de man naar de stoel naast zijn bureau en liet hem daar plaatsnemen. Met zijn hoedje nog op ging de oude rechercheur achter zijn bureau zitten.

‘Heeft mevrouw Van Wijngaarden een beschrijving van het wapen gegeven?’

Alexander van Waalwijk schudde zijn hoofd.

‘Dat was niet nodig. Ik wist dat Petrus een vuurwapen had. Toen ik nog met hem bevriend was, heeft hij mij zijn pistool wel eens laten zien. Het is een Sauer 7.65.’

De Cock trok de plastic zak uit een zijzak van zijn colbert en schoof die naar hem toe.

Alexander van Waalwijk staarde verschrikt naar het wapen. Met open mond keek hij De Cock aan.

‘U… u hebt Petrus gevonden?’

De Cock knikte traag.

‘Met drie kogels rond zijn hartstreek.’

‘Dood?’

‘Als een pier.’