Van Waalwijk boog het hoofd.
‘Ik wilde dat niet weigeren. In feite sluimert in mijn hart nog een warm gevoel van liefde voor haar. Dat is nooit geheel verdwenen.’
De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn brede gezicht.
‘Bent u bereid en in staat om mevrouw Van Wijngaarden te vertellen wat er met haar man is gebeurd? Of zullen wij dat ambtelijk doen?’
Alexander van Waalwijk slikte.
‘Ik doe dat wel.’
De Cock boog zich iets naar hem toe.
‘Ik hoop op uw medewerking bij ons onderzoek naar de dader… naar de man of de vrouw die drie kogels op Petrus van Wijngaarden afvuurde.’
De oude rechercheur zweeg even.
‘In feite,’ ging hij gedragen verder, ‘doe ik een ernstig beroep op u.’
‘In welk opzicht?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Als mevrouw Van Wijngaarden om welke duistere reden dan ook het liefst elk contact met de politie vermijdt, dan vrees ik dat een onderhoud met haar voor ons wat stroef zal verlopen en dat mogelijk belangrijke informatie voor ons verborgen blijft.’
Van Waalwijk knikte instemmend.
‘Die mogelijkheid,’ sprak hij bedachtzaam, ‘acht ik zeker aanwezig.’
De Cock zuchtte.
‘Ik ga ervan uit dat zij tegenover u wat openhartiger zal zijn dan tegen ons. In elk geval minder gespannen, en wellicht ook betrouwbaarder.’
Van Waalwijk keek hem geschrokken aan.
‘Wat verwacht u van mij?’ vroeg hij wantrouwend. ‘Dat ik u ga openbaren wat mevrouw Van Wijngaarden mij in vertrouwen vertelt?’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Als het kan bijdragen tot het vinden van de dader? Ik ga ervan uit dat ook mevrouw Van Wijngaarden naar gerechtigheid streeft en erop gebrand zal zijn dat de man of vrouw die haar man vermoordde, zal worden ontmaskerd.’
Alexander van Waalwijk zuchtte diep.
‘Ik weet niet,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘of haar huwelijksjaren met Petrus veel hebben bijgedragen aan de verandering van Betsy naar Elisabeth.’
Het was een opmerking die De Cock analyseerde en tot nadenken stemde.
Toen Van Waalwijk de grote recherchekamer had verlaten keek Vledder zijn oudere collega peilend aan. In zijn ogen glansde argwaan.
‘Gaan we niet naar mevrouw Van Wijngaarden?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Niet direct. Ik wil eerst afwachten wat Alexander van Waalwijk ons heeft te rapporteren. Tussen hem en zijn Betsy zal straks een gesprek ontstaan met als hoofdmotief de dood van echtgenoot Petrus van Wijngaarden.’
‘Wat verwacht je daarvan?’
De Cock antwoordde niet direct.
‘Het hangt ervan af,’ sprak hij aarzelend, ‘hoe Van Waalwijk zich opstelt. Kiest hij onze zijde of voelt hij zich geroepen om zijn Betsy te beschermen.’
Vledder snoof.
‘Tegen wie… tegen wat,’ vroeg hij geprikkeld, ‘moet zijn Betsy worden beschermd?’
De Cock trok een grijns.
‘Het is niet denkbeeldig,’ opperde hij, ‘dat mevrouw Van Wijngaarden, gedreven door haar man, onder het mom van dierenbescherming aan tal van misdadige acties heeft deelgenomen.
Dat zou haar aversie tegen de politie kunnen verklaren.’
Vledder schoof de computer voor zijn neus iets opzij.
‘Als de fokkers van pelsdieren de activiteiten van Petrus van Wijngaarden en zijn vrouw kennen… daar op een of andere manier achter zijn gekomen… dan hebben beiden beslist tal van vijanden.’
De Cock ademde diep.
‘Misschien moeten wij de dader van de moord wel in die richting zoeken.’
‘Een wraakactie?’
‘Precies.’
Vledder keek op zijn horloge.
‘Het is bijna halfelf. Zullen we voor vandaag stoppen? Adelheid[2] komt om elf uur uit dienst. We hebben elkaar de laatste dagen weinig gezien.’
De Cock reageerde niet. De oude rechercheur staarde nadenkend voor zich uit.
‘Er zit mij iets dwars.’
‘Wat?’
‘Die bouwvakker.’
‘Wat is daarmee?’
‘Hij zei dat hij telefonisch instructies kreeg van, en zijn rekeningen stuurde naar Petrus van Wijngaarden, wonende Vondelstraat 814.’
‘En?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik heb in dat hele pand aan de Prinsengracht geen aanwijzingen van recent verrichte werkzaamheden gezien. Ik bedoel, waarom en waarvoor stuurde hij rekeningen?’
Vledder trok een dwarse denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Je hebt gelijk. In het vertrek waar wij de dode man aantroffen had hij alleen zijn aggregaat opgesteld. Verder was er niets gebeurd.’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘De jongeman maakte op mij toch wel een betrouwbare indruk.’
‘Een aardige vent,’ knikte Vledder instemmend.
De oude rechercheur stond op en wees naar de telefoon.
‘Bel die bouwvakker eens op en vraag om inlichtingen. Intussen haal ik voor ons ieder beneden in de kantine een broodje kroket. Ik rammel.’
Toen De Cock na enkele minuten in de grote recherchekamer terugkeerde trof hij Vledder met zijn jack aan. De oude rechercheur reageerde verrast.
‘En?’
‘Als wij de bouwvakker ophalen en weer terugbrengen zal hij ons ter plekke laten zien waarvoor hij aan Petrus van Wijngaarden gepeperde rekeningen stuurde.’
‘Dat heb je hem beloofd?’
Vledder knikte.
‘Ik had geen keus.’
De jonge bouwvakker lachte.
‘Dit is voor het eerst van mijn leven dat ik door rechercheurs van politie word begeleid. Dat is een nieuwe ervaring voor Jan de Timmerman.’
De Cock glimlachte.
‘Zo heet je? Jan de Timmerman?’
De jonge bouwvakker knikte.
‘Een toepasselijke nam voor een bouwvakker. Vindt u niet?’
‘Prachtig.’
‘Noem me maar Jan.’
De Cock knikte.
‘Jan, heb je straks in dat pand aan de Prinsengracht jouw aggregaat nodig?’
Jan de Timmerman schudde zijn hoofd.
‘Er is elektriciteit, water en gas voor de verwarming van de buren.’
‘Van de buren?’
Jan Timmerman knikte.
‘Daar heeft die opdrachtgever van mij voor gezorgd.’
De Cock keek hem verward aan.
‘Daar hebben we in dat pand niets van gemerkt.’
Jan de Timmerman lachte.
‘U hebt vermoedelijk niet verder gekeken dan het pand zelf… het pand waar vroeger zuurwaren werden ingemaakt.’
De Cock reageerde verward.
‘Waar hadden we dan moeten kijken?’
‘In de tuin.’
‘In welke tuin.’
‘Achter het pand aan de Prinsengracht is een vrij brede, diepe grote tuin. In die tuin stond een vervallen tuinhuis. Dat heb ik gesloopt en op dezelfde plek heb ik een nieuw tuinhuis gebouwd, een beauty, met alles d’r op en d’r an… comfortabele keuken, gerieflijke woonkamer en een prachtige slaapkamer met een tweepersoons hemelbed.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wie maakt er gebruik van dat onderkomen?’
Jan de Timmerman trok zijn schouders op.
‘Ik vermoed die vent die mij opdrachten geeft en voor mijn werk betaalt.’
‘Petrus van Wijngaarden?’
‘Ja.’
Vledder parkeerde de Golf voor het bewuste pand. Ze stapten uit en Jan de Timmerman begeleidde de rechercheurs door het huis naar de tuin erachter.
Het tuinhuis dat Jan de Timmerman had geschetst overtrof de verwachtingen van De Cock. Toen Jan de toegangsdeur had geopend en het licht had ontstoken, stond De Cock versteld van de exorbitante luxe van het interieur. Hij liep naar de slaapkamer met het hemelbed en snoof de geur van parfum die daar hing.
Hij blikte naar Vledder.
‘Snuif die parfumgeur goed op.’
‘Waarom?’
De Cock glimlachte.
2
Adelheid van Buuren, een vrouwelijke rechercheur aan het hoofdbureau met wie Vledder al enige tijd samenwoont.