‘Ik ben er haast van overtuigd dat echtgenote Elisabeth zich met andere geurtjes omgeeft.’
‘Je bedoelt?’
‘Dit is duidelijk het liefdesnestje van wijlen Petrus van Wijngaarden.’
5
Toen De Cock de volgende morgen zoals gebruikelijk meer dan een halfuur te laat de grote recherchekamer binnenstapte, vond hij Vledder achter zijn computerscherm. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten speels over het toetsenbord.
De grijze speurder bezag het met genoegen. Zijn eigen dikke stramme vingers hadden voor de komst van het computertijdperk de toetsen van oude Royals en Remingtons gepijnigd en de montere monteurs uit die tijd hadden zich er voortdurend over verwonderd en ook beklaagd dat rechercheur De Cock als een onhandige beul op het fijne mechanisme van hun schrijfmachines werd toegelaten.
Maar de opperste leiding van het Amsterdamse politiekorps had geen keus. De Cock moest persoonlijk zijn processen-verbaal schrijven.
Toen de dure computers hun intrede deden, kreeg de oude speurder toch een hulpvaardige assistent… de jonge rechercheur Vledder met zijn rappe vingers en fluweelzachte vingertoppen.
Eerst toen De Cock zich al volledig had geïnstalleerd en een paar aantekeningen verwerkte, merkte Vledder hem op. Hij liet zijn ijverige vingers rusten en schoof zijn computer iets opzij.
‘Je bent laat.’
Het klonk berispend.
De Cock glimlachte.
‘Mijn vrouw lag op de slip van mijn hemd.’
Vledder gromde.
‘Een versleten smoes.’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Jij vraagt erom.’
Vledder maakte een wrevelig gebaar.
‘Het is met jou altijd hetzelfde. Je moet gewoon op tijd komen. Dat doe ik ook.’
De Cock negeerde de opmerking en wees naar de computer.
‘Waar ben je mee bezig?’
Vledder spreidde zijn handen.
‘We hebben gisteren in de loop van de dag het een en ander te verwerken gekregen. Alle mensen! Denk maar na… een verdwenen man, een gruwelijke moord, dode hondjes in een kofferbak en een verborgen liefdesnestje in een tuin. Kan het gekker? Voor ik dat alles in ambtelijk taalgebruik heb verwerkt…’
Zonder zijn zin af te maken, zweeg hij nadenkend.
‘De stellige mening van die bouwvakker,’ ging hij verder, ‘Jan de Timmerman, dat zijn opdrachtgever absoluut het plan had om het gehele pand aan de Prinsengracht te verbouwen… zal ik dat ook opnemen?’
De Cock knikte.
‘Misschien komt die informatie ons nog eens van pas. Bel het kadaster of dat pand werkelijk op naam staat van Petrus van Wijngaarden en vraag of er een hypotheek op rust.’
‘Verwacht je daar wat van?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Iemand moet een reden hebben gehad om Petrus van Wijngaarden drie kogels door zijn lijf te jagen. Bezit en geld vormen voor moord een gewild motief. Bovendien vraag ik mij af met welk doel Petrus van Wijngaarden dat monumentale pand aan de Prinsengracht wilde gaan verbouwen. Welke gedachte heeft hem bezield en hoe heeft hij die verbouwing willen financieren? Ik schat dat het stulpje in de tuin hem al een vermogen heeft gekost.’
Vledder glimlachte.
‘Hoe komen we er achter voor welke vrouwen Petrus van Wijngaarden dat fraaie stulpje in de tuin heeft laten optrekken?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat interesseert mij voorlopig niet. Als ik de identiteit van die vrouwen wil weten, ga ik naar mijn vriend Smalle Lowietje. Die achterhaalt dat wel.’
Hij zweeg even. Nadenkend.
‘Wat mogelijk wel van belang kan zijn. Wie wist van het bestaan van dat liefdesnestje af, wie heeft van die wetenschap mogelijk gebruikgemaakt?’
‘Je bedoelt, chantage?’
‘Dat kan.’
‘Met Van Wijngaarden als slachtoffer?’
‘Wellicht.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Jij hebt mij zelf altijd voorgehouden dat chanteurs hun slachtoffer niet vermoorden. Men slacht geen kip die gouden eieren legt.’
De Cock glimlachte.
‘Dat heb je goed onthouden. Het kan ook mogelijk zijn dat Van Wijngaarden zich van zijn chanteur wilde ontdoen en daarom zijn pistool op zak had.’
Vledder grijnsde.
‘En de chanteur sneller was… zijn wapen trok nog voordat Petrus van Wijngaarden het pistool in zijn broekzak kon bereiken?’
‘Mogelijk.’
Vledder zuchtte.
‘Zou de vrouw van het slachtoffer iets van een chantage hebben geweten of gemerkt?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Als Petrus van Wijngaarden om reden van zijn buitenechtelijke escapades werd gechanteerd, dan zal echtgenote Elisabeth daar niets van hebben geweten. De chanteur zal Petrus juist hebben gedreigd haar over die buitenechtelijke escapades in te lichten.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘We zitten weer midden in een gecompliceerde rotzaak. Wij moeten…’
De jonge rechercheur stokte. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt. Hij draaide zich om in de richting van de deur en riep ‘Binnen!’ Het klonk wat geprikkeld.
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen een vrij lange man in een donkergroene trenchcoat met schouderstukken. Huiverend en handenwringend kwam hij naderbij. Er gleed een glimlach om zijn lippen. ‘We zitten nog wel in de hondsdagen, maar ik vind het vanmorgen toch vrij frisjes.’ Hij sprak geaffecteerd, met sterk aangezette klinkers.
Bij het bureau van de oude rechercheur bleef hij staan.
‘Ik denk dat ik bij u moet zijn.’ Hij glimlachte opnieuw. ‘U bent rechercheur De Cock?’
De grijze speurder knikte.
‘De Cock… met ceeooceekaa,’ sprak hij zoet grijnzend. ‘Voor het geval dat u later een klacht over mij schrijft. Ik vind het altijd prettig als in zo’n klacht mijn naam goed is gespeld.’
De man negeerde de opmerking. Hij maakte in de richting van De Cock een lichte buiging.
‘Mijn naam is Van Breukelen… Herman van Breukelen. Ik ben gisteravond gebeld door mevrouw Van Wijngaarden. Zij bracht het voor mij schokkende bericht dat haar man in Amsterdam in een oud pand aan de Prinsengracht was vermoord.’
De Cock glimlachte.
‘U was geschokt. Niet verrast?’
Herman van Breukelen ontweek de vraag.
‘Petrus van Wijngaarden was penningmeester en lid van het bestuur van de stichting waarvan ik het voorzitterschap bekleed.’
‘Leefgenoten.’
Van Breukelen liet zijn lichtgrijze ogen even oplichten.
‘Dat weet u?’
‘Zeker.’
‘Dat vermoeden had ik al,’ sprak Van Breukelen knikkend. ‘En ik concludeerde daaruit dat ik in verband met de gewelddadige dood van Petrus van Wijngaarden een dezer dagen wel een bezoek van u kon verwachten. Om u een tocht naar mijn huis in Bussum te besparen, kom ik zelf naar het hol van de leeuw.’
De Cock grinnikte.
‘Van die leeuw is nog maar weinig overgebleven,’ reageerde hij cynisch. ‘In de loop der jaren zijn hem vrijwel alle nagels uit zijn grijpgrage klauwen gerukt.’ Hij gebaarde naar de stoel naast zijn bureau. ‘Maar dat zijn uw zorgen niet. Gaat u zitten.’
Herman van Breukelen knoopte zijn trenchcoat met elegante gebaren los en nam zorgvuldig plaats. Op zijn vriendelijke, ovale gezicht lag een glans van welwillendheid.
‘Leefgenoten,’ legde hij geduldig uit, ‘is niet de officiële aanduiding voor ons genootschap. Het is een later door Petrus van Wijngaarden bedachte naam voor onze stichting. Hij wilde daarmee ons streven naar gelijkheid tussen mens en dier sterker benadrukken. De naam Leefgenoten is door vrijwel alle leden van de stichting overgenomen.’
‘Ook door u?’
‘Ja, maar in feite is onze vriendelijke stichting gewoon een dierenbeschermingsorganisatie in navolging van de in 1824 te Londen opgerichte Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals.’