‘Ik had de meute voor u willen waarschuwen, maar dat mocht ik niet van de wachtcommandant, omdat hij u niet kon bereiken. Dan zouden ze hier voor niets komen en dat gaf problemen. Mag ik het nu wel doen?’
De Cock knikte.
‘Doe maar.’
De oude rechercheur bukte zich, keek naar het interieur van de surveillancewagen en zag op de achterbank een vrouw zitten.
‘Is de melding van haar?’
De jonge diender knikte.
‘Zij zegt de moeder van het slachtoffer te zijn. Ze was totaal overstuur. Ze riep maar steeds mijn zoon, mijn zoon… o, mijn zoon. En dat zonder ophouden. Mijn collega heeft haar in onze wagen laten plaatsnemen. Ze is nu al wat rustiger.’
De Cock glimlachte.
‘Gelukkig.’ Hij wees naar de politiewagen. ‘Neem alvast een verklaring van haar op. Uitgebreid. Met zoveel mogelijk details. Je kunt het. Ik was over dat proces-verbaal van jou gisteravond dik tevreden.’
Licht blozend kroop de jonge diender terug in zijn surveillancewagen.
De toegangsdeur tot perceel Van Heemskerckstraat 707 stond op een kier. De Cock drukte de deur verder open, na een klein halletje hees hij zijn negentig kilo langs de leuning van een smalle trap omhoog. De houten traptreden kraakten onder zijn gewicht.
Vledder volgde.
Op het portaal van de tweede etage bleef de oude rechercheur even staan en bracht zijn hijgende ademhaling weer wat op peil. Daarna stapte hij langs de open woningdeur naar de keuken. Met op het aanrecht aangekoekte pannen en ongewassen vaatwerk zag het er vies en vervuild uit.
Links in de keuken was een deur, die naar een woonvertrek leidde. De Cock schoof de deur met zijn rechterknie verder open.
Leunend tegen een muur, zijn uniformpet ver naar achteren geschoven, stond een oudere diender.
De Cock herkende Jan Peekel. Hij liep op hem toe.
‘Het begint mij te vervelen,’ sprak hij lachend. ‘Als ik jou morgen weer bij een lijk aantref, dan arresteer ik je voor moord.’
Jan Peekel schudde grijnzend zijn hoofd.
‘Dat doe jij niet, vader. Ik heb altijd een rotsvast alibi… mijn jonge maat in de surveillancewagen.’
Hij kwam loom van de muur vandaan en wees naar een schuin weggezakte, forsgebouwde man in een brede, wat versleten fauteuil van een lichtgroene stof.
‘Het lijkt wel een kopie van gisteren,’ ging hij verder. ‘Schotwonden in de borst op vrijwel dezelfde plek.’
‘Geen hulzen?’
Jan Peekel schudde zijn hoofd.
‘Ik heb er wel naar gekeken, maar ik heb geen hulzen kunnen ontdekken.’
Hij zweeg even en gebaarde opnieuw naar de dode man in de fauteuil.
‘Ik weet ook nog niet wie hij is,’ verzuchtte hij. ‘Een oudere vrouw, die ik hier bij het lijk aantrof, zei dat het slachtoffer haar zoon was. Het mens was totaal van de kaart en zo in de war, dat ik niet eens heb geprobeerd om naar de naam van haar zoon te vragen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Je hebt haar beneden in de wagen gezet.’
‘Dat leek mij het beste.’
De Cock liep van Jan Peekel weg naar het slachtoffer. Hij liet het beeld van de dode man in de fauteuil even op zich inwerken. De oude rechercheur had voor dergelijke situaties een bijna fotografisch geheugen… het voorover hangende hoofd met sliertjes dun sluik haar… de slappe kin rustend op de borst… de omvangrijke bloedvlek rond de hartstreek in het lichtgrijze overhemd… hij legde het vast. In de rommelige zolderkamer van zijn herinnering lagen tientallen van dergelijke beelden opgeslagen.
De Cock boog zich iets voorover en bezag het ronde gezicht met de hoog opbollende wangen. De kleine ogen daarachter waren nauwelijks te zien.
Vledder boog met hem mee en hijgde in zijn nek.
‘Het… eh, het is Christiaan Adriaansen,’ stamelde hij onthutst. ‘Christiaan Adriaansen van reclamebureau Het Intellect. Je hebt gelijk, dat het adres hier in de Van Heemskerckstraat jou bekend voorkwam. Ik herinner mij het weer. Het staat in de stukken.’
Bram van Wielingen keek naar de dode man in zijn fauteuil. In zijn ogen glansde verwondering.
‘Het is alleen een andere vent,’ riep hij verrast.
‘Je bedoelt,’ zei De Cock, ‘dat hij op dezelfde wijze om het leven is gebracht?’
Bram van Wielingen wees naar een fauteuil recht tegenover het slachtoffer.
‘Precies. De schutter moet op het moment dat hij vuurde, in die fauteuil daar hebben gezeten. Dezelfde enscenering als gisteren.’
De Cock zuchtte.
‘En dezelfde dader?’
Bram van Wielingen knikte.
‘Daar kun je rustig van uitgaan.’ De fotograaf keek naar De Cock op. ‘Heb je al wat?’
‘Je bedoelt of ik vorderingen heb gemaakt?’
‘Precies.’
De oude rechercheur maakte een mistroostig gebaar.
‘Ik ben nog niet veel verder. Deze man en het slachtoffer van gisteren werken op hetzelfde reclamebureau aan de Herengracht, Het Intellect.’
Bram van Wielingen grinnikte.
‘Heet het zo… Het Intellect?’
‘Ja.’
‘Over kapsones gesproken.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Kortgeleden is de directeur-eigenaar van dat reclamebureau overleden en nu schijnen enige personeelsleden om die functie te strijden.’
Bram van Wielingen trok zijn neus iets op.
‘En daarvoor moorden ze elkaar uit?’
In zijn stem trilde verwondering.
De Cock spreidde zijn handen.
‘Het is ongelukkig genoeg, maar ik kan voorlopig geen ander motief vinden.’
Bram van Wielingen schudde zijn hoofd.
‘Dat is het niet, De Cock,’ sprak hij stellig. ‘Daar geloof ik geen barst van. Aan die twee moorden moeten andere motieven ten grondslag liggen.’
‘Welke?’
Bram van Wielingen lachte.
‘Jij bent rechercheur. Het is jouw taak om de zaak op te lossen.’ Hij pakte zijn trouwe Hasselblad en flitste in het dode gelaat van het slachtoffer. ‘Ik schiet gewoon mijn plaatjes en verder geen sores.’
Dokter Den Koninghe kwam het vertrek binnen. Achter hem stonden twee broeders van de Geneeskundige Dienst. De Cock begroette de kleine lijkschouwer in zijn uitzonderlijke outfit allerhartelijkst.
Dokter Den Koninghe volgde dezelfde procedure als bij het lijk van Hendrik Zuiderman. Hij trok het grijze overhemd uit de pantalon van het slachtoffer omhoog en knoopte het van onderen af los. In de borst van het slachtoffer werden drie kogelwonden zichtbaar. Ze zaten ook nu dicht bij elkaar gegroepeerd.
De lijkschouwer trok het hemd weer naar beneden en draaide het slachtoffer zijn rug toe. Daarna volgde de gebruikelijke ceremonie met bril en pochet.
‘Ook deze is dood,’ sprak hij laconiek.
De Cock glimlachte.
‘Dat vermoeden had ik al,’ snierde hij. ‘Doodsoorzaak?’
‘Inwendige verbloeding.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Kunt u iets over het tijdstip van overlijden zeggen?’ vroeg hij voorzichtig.
Dokter Den Koninghe wierp nog even een blik op het lijk.
‘Nog maar een paar uur.’
De Cock keek hem verbaasd aan.
‘U bedoelt,’ sprak hij verwonderd, ‘dat hij in de loop van deze avond is vermoord?’
Dokter Den Koninghe knikte.
‘Ik schat zo rond de klok van acht uur. Misschien nog iets later.’
De kleine lijkschouwer wuifde een groet en verliet het vertrek.
De Cock keek hem even na. Daarna draaide hij zich om en keek toe hoe Bram van Wielingen zijn aluminium koffertje sloot.
‘Ben je klaar?’
De fotograaf knikte.
‘Morgen heb je de plaatjes bij je op bureau. Moet ik nog naar Westgaarde voor een portretje?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik weet wie hij is… Christiaan Adriaansen. Zonder twijfel. Ik heb vanmorgen nog in de Warmoesstraat met hem gesproken.’