Bram van Wielingen knikte begrijpend en verdween met zijn koffertje.
De Cock wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst naderbij. Ze tilden het lijk uit de fauteuil en legden het op de brancard. Ze drapeerden een laken om hem heen, sloegen de canvas flappen terug en sjorden de riemen vast. Zachtjes wiegend droegen ze hem het vertrek uit.
Vledder liep op De Cock toe.
‘Het is zeker geen roofmoord.’ Hij wees naar een secretaire aan de wand. ‘Daar ligt baar geld, betaalpasjes, een chequeboek… onaangeroerd. Toch heb ik het idee dat er naar iets is gezocht. Dat idee had ik ook gisteren in de woning van Hendrik Zuiderman, maar ik vond daar niets om het te staven. Ga eens mee.’
Hij liep naar de secretaire en knielde bij de deurtjes. Met zijn zaklantaarn bescheen hij een paar verse krasjes in de gelakte houten vloer.
‘Die zijn niet van Christiaan Adriaansen. Hij droeg in de woning pantoffels, en de schoenen die ik vond hebben rubber zolen. Bovendien lijken mij deze krasjes te zijn gemaakt door kleinere voeten.’
De Cock knikte instemmend.
‘Had mij eerder gewaarschuwd, dan had ik die krasjes door Bram van Wielingen laten fotograferen.’
Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Ik merkte ze pas op toen de fotograaf al weg was. Ik maak morgen wel een afspraak. Misschien kan de technische dienst er wat mee.’
De jonge rechercheur wuifde om zich heen naar het versleten meubilair, naar de kroonluchter aan het plafond, waarin kapotte lampen niet waren vervangen, naar de scheve en vervuilde lamellen voor de ramen.
‘Wat een puinhoop.’
Het kwam uit de grond van zijn hart.
De Cock knikte.
‘Het woonhok van een verslonsde vrijgezel.’
De Cock keek de vrouw, die hij op de stoel naast zijn bureau had laten plaatsnemen, onderzoekend aan. De oude rechercheur schatte haar op rond de zestig jaar. Ze droeg een groene houtje-touwtjejas met capuchon. Haar zilvergrijze haren in een stijf permanentje waren gevangen in een netje. Verder had ze dezelfde opbollende wagen als haar zoon.
‘U bent mevrouw Adriaansen?’ opende hij vriendelijk.
De vrouw schudde haar hoofd.
‘Adriaansen is de familienaam van mijn man. Ik ben van hem gescheiden. Na de scheiding heb ik mijn meisjesnaam weer aangenomen. Ik ben Alida Oldenhoven.’
‘Christiaan is uw zoon.’
‘Mijn enige zoon,’ sprak mevrouw Oldenhoven bezorgd. ‘Ik heb nog een dochter. Die is keurig getrouwd en heeft tot mijn geluk een paar schatten van kinderen.’
‘Christiaan was niet getrouwd?’
Mevrouw Oldenhoven schudde haar hoofd.
‘Er heeft nooit veel vrouwenvlees aan hem gezeten. In zijn jonge jaren heeft hij wel eens verkering gehad, maar het is nooit wat geworden.’
‘Waarom ging u vanavond naar zijn woning.’
‘Omdat hij niet had gebeld.’
De Cock glimlachte.
‘Kunt u dat nader uitleggen?’
Mevrouw Oldenhoven knikte.
‘Christiaan is altijd een zorgenkind geweest. Met Ellis, mijn dochter, heb ik nooit problemen gehad, maar met Christiaan heb ik steeds moeten oppassen dat hij geen verkeerde vrienden kreeg. Hij wilde ook al vroeg op zichzelf wonen. In het begin hield ik zijn woning nog op orde, maar hij maakte er zo’n zootje van, dat ik daarmee ben gestopt. Wel heb ik hem verplicht, dat hij mij elke avond prompt om tien uur belt.’
‘Hij belde niet.’
Ze schudde haar hoofd.
‘Dat maakte mij ongerust. Christiaan hield zich altijd stipt aan onze afspraak.’
De Cock boog zich iets naar haar toe.
‘Was dat de enige reden dat u naar zijn woning ging… dat hij niet had gebeld?’
Mevrouw Oldenhoven zuchtte diep.
‘Hij was ’s morgens bij mij thuis geweest. Heel ongewoon. Hij kwam vrijwel nooit. Christiaan zag er moe en terneergeslagen uit. De moord op Hendrik Zuiderman had hem sterk aangegrepen. Hij was min of meer met hem bevriend.’
‘Heeft hij u verteld dat hij bij mij aan de Warmoesstraat was geweest?’
Mevrouw Oldenhoven knikte.
‘Volgens hem was het zijn plicht om de recherche bij het onderzoek naar de moord te helpen.’
‘Hij beschuldigde een collega van hem… Peter van Waardenburg.’
Alida Oldenhoven bracht een trieste glimlach.
‘Hij mocht die man niet. Volgens Christiaan was die man irritant… had te veel eigendunk… liep van hoogmoed naast zijn schoenen.’
‘Geen reden om hem van moord te beschuldigen.’
Mevrouw Oldenhoven schudde haar hoofd.
‘Dat heb ik Christiaan vanmorgen ook gezegd. Jouw persoonlijke gevoelens van weerzin, haat of aversie mogen geen drijfveer zijn om iemand in een kwaad daglicht te stellen.’
Ze zweeg even.
‘Christiaan zei vanmorgen nog iets, dat mij de hele dag heeft beziggehouden. Hij zei: moeder, nu Hendrik Zuiderman dood is, volgen er meer.’
8
Vledder imiteerde de stem van Alida Oldenhoven.
‘Moeder, nu Hendrik Zuiderman dood is, volgen er meer.’
De jonge rechercheur maakte een mistroostig gebaar.
‘Wat moeten we ermee? Wat hebben we aan zo’n kreet?’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Niet veel,’ reageerde hij grijnzend. ‘Het is jammer dat Alida Oldenhoven niet aan haar zoon heeft gevraagd, waarop zijn prognose berustte.’
Vledder zuchtte.
‘Dat had ons wellicht verder kunnen helpen.’
De Cock produceerde een moede glimlach.
‘Alida Oldenhoven is een bedroefde moeder, geen rechercheur belast met een onderzoek.’
Vledder knikte.
‘Waarom heeft Christiaan Adriaansen ons vanmorgen niet verteld dat hij na de dood van Zuiderman meer slachtoffers verwachtte. Hij tipte zijn collega Peter van Waardenburg ook op basis van zo’n loze kreet… als het Zuiderman wordt, maak ik hem van kant.’
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Nu er twee werknemers om het leven zijn gebracht,’ sprak hij bedachtzaam, ‘moeten we toch tot de conclusie komen dat de motieven voor de moorden ergens in de boezem van dat reclamebedrijf Het Intellect liggen.’
Vledder grijnsde.
‘Welke motieven?’
De Cock zuchtte.
‘Bram van Wielingen wees de gedachte, dat het personeel elkaar om de functie van directeur-manager zouden uitmoorden, radicaal van de hand. Het leek hem onzinnig. Hij geloofde er geen barst van.’
Vledder was het met hem eens.
‘Het lijkt ook absurd. Maar laat Bram van Wielingen dan met een ander motief komen.’
‘Het is zijn zaak niet.’
Vledder gromde.
‘Maar hij ventileert wel een mening.’
‘Het wordt toch tijd,’ sprak De Cock wat geprikkeld, ‘dat wij Peter van Waardenburg, die irritante man met veel eigendunk, een vent die van hoogmoed naast zijn schoenen loopt, eens nader gaan bekijken.’
Vledder maakte een grimas.
‘De visie van Christiaan Adriaansen… voor wat die waard is.’
De Cock glimlachte.
‘Heb je hem al opgevraagd?’
‘Peter van Waardenburg?’
‘Ja.’
Vledder knikte.
‘Een keurige man. Geen strafblad. Gehuwd en vader van twee studerende kinderen. Hij is met zijn gehele gezin verbonden aan een sektarische geloofsgemeenschap en al jaren lid van een schietvereniging.’
De Cock keek verrast op.
‘Wat?’
‘Een schietvereniging.’
De oude rechercheur toonde verontwaardiging.
‘Dat had je mij wel eens kunnen vertellen.’
Vledder keek hem onbewogen aan.
‘Waarom? Een lid van een schietvereniging is nog geen crimineel.’
‘Maar we hebben wel twee moorden, gepleegd door iemand die verrekt goed een vuurwapen kan hanteren.’
‘Ik weet het ook pas sinds vanmiddag,’ sprak Vledder op verontschuldigende toon.