De Cock bekeek het slot van de deur aandachtig. Daarna pakte hij uit de steekzak van zijn regenjas het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen toen die na rijp beraad besloot om het smalle pad van de deugd te bewandelen. Het was een koperen houdertje met daarin een keur aan sleutelbaarden.
Vledder ging beschermend achter hem staan. Met kennersblik koos de oude rechercheur de juiste sleutelbaard en in enkele seconden had hij de deur geopend. Vanuit een klein portaal voerde een houten trap naar de eerste etage. In luttele seconden had De Cock ook daar de deur van de woning van het slot. Toen ze binnen waren, draaide de oude rechercheur het slot weer terug.
Hij keek naar Vledder.
‘Ik word binnen niet graag verrast op onze missie.’ Hij borg het apparaatje weer in een zak van zijn regenjas. ‘Kijk op je horloge en neem de tijd op.’
Vledder keek hem verbaasd aan.
‘Waarom?’
‘We hebben maar een halfuurtje. Langer wilde de wachtcommandant Marie van den Heuvel niet aan de praat houden. Jan Kusters vond het toch al niet prettig dat wij hem er bij betrokken.’
Vledder gromde.
‘Toch een kleine moeite.’
De Cock reageerde niet. Hij liet het lichtovaal van zijn zaklantaarn door de woning dwalen. De keuken van Marie van den Heuvel was een plaatje, met fraaie apparatuur en veel blinkend staal. Haar huiskamer was rijk gemeubileerd met prachtige surrealistische schilderijen aan de muren. De Cock ontdekte een Monet en vroeg zich af of die echt was. Ook de inrichting van de slaapkamer getuigde van weelde.
De oude rechercheur bezag het met enige ergernis.
‘Kinderporno,’ gromde hij, ‘schijnt veel op te leveren.’
Ze doorzochten de woning al een tijdlang zonder enig succes toen de scherpe oren van De Cock een geluid waarnamen. Hij greep Vledder bij zijn arm.
‘Er is iemand aan de deur,’ fluisterde hij.
De jonge rechercheur knikte.
‘Ik hoor het.’
‘Hoe lang zijn we al hier?’
‘Een kwartier.’
De Cock zuchtte.
‘Dan kan het Marie van den Heuvel nog niet zijn.’ Hij trok Vledder mee naar de slaapkamer. ‘Snel,’ gebood hij. ‘Onder het bed.’
Ze schoven op hun buik over het hoogpolige tapijt tot achter de volants van de sprei waarmee het bed was afgedekt. Scherp luisterend hielden ze hun adem in.
Iemand kwam de woning binnen. Het licht floepte aan en een jonge mannenstem riep gedempt: ‘Moeder… moeder.’
Na lange minuten ging het licht weer uit en stierf het geluid van voetstappen weg.
De Cock wachtte tot hij niets meer hoorde. Toen kwam hij van onder het bed vandaan.
Vledder volgde.
‘Dat was Albert,’ hijgde de jonge rechercheur, ‘Albert van den Heuvel.’
De Cock knikte.
‘Zoonlief heeft blijkbaar een sleutel van deze woning. We gaan weg. Ik wil niet het risico lopen dat hij terugkomt en dan langer blijft hangen… misschien tot zijn moeder thuiskomt. En dan kunnen wij geen kant meer op.’ Hij blikte om zich heen. ‘Er is hier toch niets te vinden.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Vind je het niet gek, dat die jongen hier plotseling opduikt?’
De Cock grijnsde.
‘Plotseling? Misschien is hij wel nooit weg geweest… was er van een verdwijning geen sprake.’
Vledder snoof.
‘En heeft moeder Marie van den Heuvel ons mogelijk wat voorgelogen?’
‘Inderdaad, haar zoveelste leugen.’
De Cock liep naar de deur. Met behulp van het apparaatje van Handige Henkie verlieten ze de woning.
Het was buiten weer zachtjes gaan regenen. Zwijgend verlieten ze het Zaandammerplein.
In de Oostzaanstraat naast de Golf bleef De Cock in gepeins verzonken staan. Vledder duwde vanaf zijn plaats achter het stuur het portier voor hem open.
‘Kom je erin of blijf je hier overnachten?’
De Cock nam zonder commentaar naast hem plaats.
Vledder boog zich voorover en startte de motor.
‘Gaan we terug naar de Kit?’
De oude rechercheur scheen hem niet te horen.
Vledder herhaalde zijn vraag.
‘Gaan we terug naar de Kit?’
De Cock draaide zich naar hem toe.
‘Heb jij… eh, heb jij het adres van Alex van de Boogaard?’ vroeg hij enigszins afwezig.
Vledder grinnikte.
‘Dat heb ik. Voor de zekerheid heb ik alle adressen van de figuren die een rol spelen in deze idiote zaak, bij mij gestoken.’
‘Zoek het op.’
De jonge rechercheur pakte zijn notitieboek en bladerde.
‘Het adres van Alex van de Boogaard,’ las hij hardop, ‘is Kloosterstraat driehonderdzeven en zeventig, derde etage, in Duivendrecht.’ De jonge rechercheur stopte zijn notitieboek weer in de binnenzak van zijn colbert en blikte opzij. ‘Wat wil je dan?’
‘Naar Duivendrecht… met spoed.’
‘Waarvoor?’
De Cock keek hem strak aan.
‘Kijken,’ sprak hij toonloos. ‘Kijken of hij nog leeft. Alex van de Bogaard was bang om… net als Hendrik Zuiderman en Christiaan Adriaansen… het slachtoffer te worden van de wraakgevoelens van Albert van den Heuvel.’
Vledder manoeuvreerde de oude Golf behendig door het drukke stadsverkeer. De Cock liet zich in zijn gordel wat onderuitzakken.
‘Weet je waar Duivendrecht ligt?’ vroeg hij overbodig.
Vledder knikte.
‘Sinds kort. Ik kom tegenwoordig nog wel eens in de Arena om naar Ajax te kijken.’
De Cock grinnikte.
‘Ik heb nooit geweten dat jij van voetbal hield.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Mijn vriendin Adelheid is een Ajax-fan.’
De Cock knikte begrijpend.
‘En dan moet jij wel mee.’
‘Precies.’
Vanaf de Ringweg bereikten ze de afslag Duivendrecht. Het was stil in het dorp. Aan het einde van de Rijksstraatweg reden ze links de Kloosterstraat in. Bij perceel 377 bracht Vledder de Golf tot stilstand. Ze stapten uit.
Er brandde in het gehele pand geen licht en de buitendeur stond halfopen.
De Cock drukte met zijn elleboog de deur verder open en liep de trap op. Vledder volgde.
Op het portaal van de tweede etage bleef De Cock even staan om zijn stampende ademhaling tot bedaren te laten komen. Daarna klom hij een verdieping hoger. Toen hij op de derde etage ook de woningdeur halfopen zag staan, overviel hem een gevoel van angst. Hij schoof met zijn knie de deur geheel open en stapte de woning in. Het ovaal van zijn zaklantaarn zocht naar een schakelaar voor het licht. Toen hij die had gevonden, stond hij onder een plafonnière van een kleine hal met drie deuren. Op zijn gevoel koos hij de middelste deur.
Toen hij die had geopend zocht hij met zijn zaklantaarn opnieuw naar een schakelaar. Het duurde maar even. Toen baadde de kamer in een zee van licht.
Met een lichte trilling in zijn knieën bleef De Cock verslagen staan.
Schuin weggezakt in een brede fauteuil van lichtgroen velours zat Alex van de Boogaard. Zijn kin hing op zijn borst en zijn open bruine ogen staarden in het niets. In het zachtblauwe
overhemd dat hij droeg, zat ter hoogte van de hartstreek een grote rode bloedvlek.
De Cock liet zijn hoofd even hangen. In zijn hart kroop een gevoel van pijn en woede. Pijn, omdat hij de dood van deze man niet had kunnen voorkomen. Woede, omdat de moordenaar, ondanks zijn inspanningen, toch weer had toegeslagen.
Vledder liep langs hem heen naar het slachtoffer en bezag de situatie.
‘Een kopie,’ verzuchtte hij. ‘Een kopie van de moorden op Zuiderman en Adriaansen. De dader moet weer recht tegenover zijn slachtoffer hebben gezeten op het moment dat hij schoot. Het is niet te vatten. Zou het toch Albert van den Heuvel zijn?’
De Cock antwoordde niet. Het duurde enige seconden voor hij reageerde. Met een somber gezicht wees hij achter zich naar de deur.