‘Terecht.’
De Cock kwam uit zijn stoel overeind.
‘Het is,’ gromde hij, ‘al weer laat.’ Hij slofte naar de kapstok, wurmde zich in zijn oude regenjas en schoof zijn hoedje over zijn grijze haardos.
Op zijn bureau achter hem rinkelde de telefoon.
Vledder boog zich ver naar voren en pakte de hoorn op.
De Cock draaide zich half om en keek naar de rug van zijn collega. De grijze speurder bemerkte aan een beweging dat de jonge rechercheur even schrok. Hij liep terug naar zijn bureau.
Het gezicht van Vledder zag bleek. Met een trillende hand legde hij de hoorn op het toestel terug.
De Cock keek hem vragend aan.
‘Beneden… de wachtcommandant.’
Vledder maakte een vaag gebaar in de richting van het toestel.
‘Een… eh, een dode,’ stamelde hij. ‘Een dode man.’
‘Waar?’
‘In zijn woning in de Grote Bickerstraat.’
De Cock kneep zijn ogen halfdicht.
‘Vermoord?’
‘Vrijwel zeker. Er kleeft bloed aan zijn overhemd.’
2
De Cock boog zich over de balie naar de wachtcommandant.
‘Die dode man in de Grote Bickerstraat,’ vroeg hij gehaast. ‘Welk nummer?’
Jan Kusters raadpleegde een notitie.
‘Zeshonderddertien. Derde etage.’
‘Van wie kwam de melding?’
‘Van een vrouw.’
‘Heb je haar naam?’
Jan Kusters schudde zijn hoofd.
‘Ik heb er wel naar gevraagd, maar ze verbrak de verbinding voor ik antwoord kreeg. Ik heb onmiddellijk een surveillancewagen naar dat adres gestuurd. De bemanning heeft zich inmiddels “ter plaatse” gemeld.’
‘Meer niet?’
De wachtcommandant schudde opnieuw zijn hoofd.
‘Ik heb nog geen rapportage.’
De Cock stak zijn hand op tot afscheid en verliet met Vledder in zijn kielzog het bureau.
Het regende buiten. De Cock schoof de kraag van zijn regenjas omhoog en trok de rand van zijn oude vilten hoedje tot op zijn oren.
Vanuit de Warmoesstraat liepen ze via de Oudebrugsteeg naar de houten steiger achter het bureau. Daar stapten ze in hun trouwe Golf en reden naar het Damrak. De felle, veelkleurige lichtreclames spiegelden in het natte asfalt.
De regen nam plotseling in hevigheid toe, vormde ineens een gesloten gordijn. Dikke druppels trommelden op het dak van de Golf en kletsten tegen de voorruit.
Vledder zette de ruitenwissers op volle toeren aan. De Cock kon daar al jaren niet tegen. De zwiepende ruitenwissers werkten hypnotiserend op hem. Dwangmatig volgden zijn ogen de bewegingen over de voorruit. Om aan die magie te ontkomen liet de oude rechercheur zich ver onderuitzakken. Hij keek vanonder zijn hoedje schuin omhoog.
‘Weet je waar de Grote Bickerstraat is?’ vroeg hij met enige argwaan.
De jonge rechercheur achter het stuur schudde zijn hoofd.
‘Geen flauw idee.’
‘Waar rij je dan heen?’ vroeg De Cock grinnikend.
Vledder wees voor zich uit.
‘Ik mag op het Damrak maar één kant op, en dat is richting Centraal Station.’
De Cock drukte zich weer iets omhoog.
‘Ga achter het station om, de De Ruijterkade op. Vandaar neem je de Westerdoksdijk naar het Barentszplein.’
‘En dan?’
‘Via Bokkinghangen naar de Zandhoek en aan het eind over de brug naar de Grote Bickerstraat.’
Vledder keek zijn oude collega van terzijde glimlachend aan.
‘En dat alles zo uit je blote hoofd?’
De Cock knikte.
‘Kennis van “plaatselijke gesteldheid” was vroeger een belangrijk deel van de politieopleiding.’
Vledder nam even zijn handen van het stuur.
‘Niet meer nodig,’ reageerde hij nonchalant. ‘Binnenkort zit in alle politiewagens een GPS, die brengt je precies waar je zijn moet.’
‘Wat is dat nou weer,’ vroeg De Cock smalend.
‘Die GPS, Global Positioning System, is een routeplanner die je de weg wijst middels gesproken en getoonde aanwijzingen op een schermpje op je dashboard,’ sprak Vledder gedragen.
‘Nog even,’ gromde De Cock, ‘en je behoeft als politieman helemaal niets meer te weten. Parate kennis van de wet… niet meer nodig.’
Vledder was het ermee eens.
‘Precies. De boordcomputer in de auto brengt in luttele seconden het juiste wetsartikel op het scherm, compleet met de daaraan verbonden bevoegdheden.’
De Cock zuchtte.
‘En ik heb in mijn tijd dat alles nog uit het hoofd moeten leren. En wee je gebeente als je bij het opdreunen een komma vergat.’
Vledder reageerde niet. Hij parkeerde de Golf achter een surveillancewagen met zwaailicht.
Toen ze op weg naar perceel 613 in de stromende regen langs die wagen liepen, vloog het voorportier open. Lenig en snel stapte een jonge diender uit. Hij bleef staan voor De Cock en tikte tegen de rand van zijn pet.
‘Op verzoek van mijn collega boven,’ meldde hij plechtig, ‘heb ik de meute voor u gewaarschuwd. Volgens hem is het een pure moord. Hij heeft ook die vrouw bij mij achter in de wagen gezet.’
‘Welke vrouw?’
‘Die bij het lijk zat.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Neem alvast een verklaring van haar op. Uitgebreid. Met zo veel mogelijk details.’
De jonge diender keek hem verwonderd aan.
‘Moet u haar niet verhoren?’
De Cock glimlachte.
‘Wil je later rechercheur worden?’
‘Graag.’
De Cock stak de wijsvinger van zijn rechterhand omhoog.
‘Dan is dit jouw eerste oefening,’ reageerde hij droog. ‘Houd haar in ieder geval onder je hoede. Ik wil straks nog even met haar babbelen.’
Enigszins beteuterd kroop de agent terug in zijn surveillancewagen.
De toegangsdeur tot perceel Grote Bickerstraat 613 stond op een kier. De Cock drukte de deur verder open en hees zijn negentig kilo langs de leuning van een smalle trap omhoog. De houten traptreden kraakten onder zijn gewicht.
Vledder volgde.
Op het portaal van de derde etage bleef de oude rechercheur even staan en bracht zijn hijgende ademhaling weer wat op peil. Daarna stapte hij langs de open woningdeur naar de keuken. Links in de keuken was een deur, die naar een woonvertrek leidde. De Cock schoof de deur met het puntje van zijn rechterknie verder open.
Leunend tegen een muur, zijn uniformpet ver naar achteren geschoven, stond een oudere diender.
De Cock herkende Jan Peekel. Hij liep naar hem toe.
‘Gebeuren er altijd moorden,’ vroeg hij verwonderd, ‘als jij in de nachtdienst zit?’[1]
De oude diender grijnsde.
‘Ik heb er patent op.’
Jan Peekel kwam van de muur vandaan en wees naar een schuin weggezakte man in een bruin lederen fauteuil. Het hoofd van de man, met een enigszins kalende kruin, hing voorover. Zijn kin rustte op zijn borst net boven een omvangrijke bloedvlek op zijn hagelwitte overhemd.
De oude diender grinnikte.
‘Ik probeer al een paar minuten met hem in gesprek te komen, maar hij doet zijn bek niet open.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Nooit meer… vrees ik.’
Jan Peekel gebaarde om zich heen.
‘Toen ik hier binnenkwam, zat tegenover hem in de leren fauteuil een vrouw. Ze griende haar schoot vol traantjes nat en riep zonder ophouden: wie doet dat nou… wie doet dat nou… wie doet dat nou?’ De oude diender grijnsde. ‘Omdat ik op die vraag niet zo gauw een antwoord wist, heb ik haar naar beneden gebracht en haar zolang achter in de surveillancewagen gezet.’
De Cock bromde goedkeurend.
‘Jouw maat zou in de auto een verklaring van haar opnemen.’
Jan Peekel grinnikte.
‘Dat mag je wel nakijken. Ik ben bang dat hij de helft vergeet.’
De Cock liep naar het lijk in de fauteuil. Het bloed op het hagelwitte overhemd was al roodbruin verkleurd. Gezien de plek hoog rond het borstbeen was het slachtoffer vrijwel zeker aan het hart geraakt.