‘U komt uit Drenthe?’
‘Ja.’
‘Zoon van een boer?’
Willem van Coevorden glimlachte.
‘U bent goed op de hoogte.’
De Cock knikte.
‘U en uw broers hebben Jacqueline Verpoorten met de dood bedreigd.’
Willem van Coevorden plooide zijn lippen in een tuitje.
‘Zo erg was het niet.’
‘Voor haar toch reden om naar Amsterdam te vluchten.’
Willem van Coevorden zuchtte.
‘Jacqueline was een bijzonder meisje. Ze nam het niet zo nauw. Ze was met mij verloofd, maar ze deed het ook met anderen. Ze maakte mij in de ogen van mijn plaatsgenoten… ook in de ogen van mijn broers… bespottelijk. Daar kreeg ik genoeg van. Ik heb toen tegen haar gezegd dat ik, of een van mijn broers, haar koud zou maken als zij zich in de toekomst niet netjes zou gedragen.’
‘En ze gedroeg zich niet netjes.’
‘Nee.’
‘Dus besloten jullie om haar af te maken.’
Willem schudde zijn hoofd.
‘Wij hebben dat nooit werkelijk gemeend. Toen ze weg was kreeg ik spijt van wat ik gezegd had. Ik miste haar ook. Ze was best gezellig. Een paar weken geleden vertelde iemand uit ons dorp mij, dat Jacqueline als hoer in Amsterdam zat. Vader, moeder, ik en mijn broers hebben toen beraad gehouden. We besloten om Jacqueline terug te halen naar ons dorp. We wilden niet dat zij in Amsterdam helemaal ten gronde zou gaan.’
‘En?’
De handen van Willem begonnen te beven. In zijn helblauwe ogen blonken tranen.’
‘Ik heb wekenlang door Amsterdam gezworven… navraag gedaan… met hoertjes op de Wallen gesproken. Niemand wist wat. Tot iemand mij een paar dagen geleden vertelde dat Jacqueline ergens op de Blauwburgwal woonde.’
‘Daar bent u gaan posten?’
Willem knikte.
‘Ik heb haar een keer gezien… ‘s avonds laat. Toen ze mij zag schrok ze en rende van mij weg. Ik heb nog geprobeerd om haar in te halen, maar dat lukte niet. Ze was veel sneller dan ik.’
Hij zweeg en liet zijn hoofd wat zakken. ‘Vannacht zag ik een politieauto op de Blauwburgwal staan en later een ziekenwagen. Ik durfde niet dichterbij te komen. Ik heb later wel gekeken welk nummer het op de Blauwburgwal was. Vanmiddag heb ik daar aangebeld. Een vrouw op de eerste etage vertelde mij dat boven haar een jonge vrouw was vermoord. Ik vroeg: Jacqueline?’
Met zijn helblauwe ogen vol tranen keek Willem van Coevorden naar De Cock op. Zijn hele lichaam trilde en zijn adamsappel wipte op en neer.
‘Ze zei: ja.’
Onder de toezegging van De Cock, dat hij eraan zou meewerken dat Jacqueline Verpoorten in zijn dorp werd begraven, verliet Willem van Coevorden met gebogen hoofd de grote recherchekamer.
Toen hij weg was, wees De Cock naar de deur.
‘Een moordenaar?’
Vledder antwoordde niet direct. Hij krabde zich achter in de nek. Traag schudde hij zijn hoofd.
‘Naar je gevoel zeg je onmiddellijk: nee, geen moordenaar.’
De jonge rechercheur maakte een droeve grimas.
‘Maar moordenaars hebben geen gezicht. Ik bedoel, je kunt ze niet herkennen. Je kijkt ze wel voor de kop, maar niet in de krop. Dat zijn jouw woorden.’
De Cock knikte.
‘Hij kan haar voor de tweede keer op de Blauwburgwal hebben ontmoet. Misschien is ze voor zijn argumenten gezwicht en heeft ze hem meegenomen naar haar woning. Misschien heeft ze hem uitgelachen en is er bij hem een oude woede opgelaaid. Het kan allemaal.’
De oude rechercheur grinnikte.
‘We hadden een ander vak moeten kiezen.’
‘Bijvoorbeeld?’De Cock lachte.
‘Putjesschepper.’Vledder knikte.
‘Dat zijn wij al. We ledigen de beerputten van onze samenleving.’
De Cock lachte opnieuw.
‘Niet zo somber.’Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok. Halverwege keek hij om. ‘Ik ga naar huis… naar de warme chocolademelk.’
Jan Kusters kwam met een ernstig gezicht de recherchekamer binnen. Nerveus schokschouderend liep hij op De Cock toe.
‘Ik kom het je maar persoonlijk even zeggen… in plaats van door de telefoon… er ligt een lijk van een vrouw in perceel Haarlemmer Houttuinen 1019. De jongens van de surveillancewagen vragen om de recherche.’
De Cock keek hem geschrokken aan.
‘Alweer?’
De wachtcommandant knikte.
‘Net als gisteren.’
‘Hoe kwam de melding bij je binnen?’
‘Via de telefoon. Een nerveuze stem meldde dat ze haar vriendin dood in haar woning had aangetroffen.’
‘Vriendin?’
‘Ja.’
‘Heb je haar naam?’
Jan Kusters schudde zijn hoofd.
‘Ze zei alleen Haarlemmer Houttuinen 1019. Toen verbrak ze de verbinding. Ik heb er met spoed een surveillancewagen heen gestuurd.’
Vledder kwam naderbij en liep op de wachtcommandant toe.
‘Waar zei je dat het was?’
‘Haarlemmer Houttuinen 1019.’
Het gezicht van de jonge rechercheur verstarde.
‘Daar woont Henriëtte Vermeer.’
8
Ze reden met hun oude Golf van de steiger achter het politiebureau weg. Na een paar uur stralende zomerzon was het weer gaan regenen. Heftig, gepaard met plotselinge windstoten. Dikke regendruppels kletterden tegen de voorruit, trommelden op het dak. Het wegdek glom van opspattend water. De veelkleurige lichtreclames van het Damrak spiegelden speels in het natte asfalt. Vledder zette de ruitenwissers aan en De Cock bromde.
‘De zomer valt dit jaar op donderdag.’
Vledder knikte voor zich uit.
‘Dat zei je al vanavond.’
De Cock liet zich ver onderuitzakken en schoof zijn oude hoedje tot op de rug van zijn neus.
‘Op donderdag… tussen veertien uur negentien en twintig uur twaalf.’
Vledder gniffelde.
‘Een verrekt korte zomer.’
De Cock knikte.
‘Misschien krijgen we nog een paar mooie dagen in de herfst, maar dan hebben we het wel gehad.’
‘Doe jij tegenwoordig aan weersvoorspellingen?’
De Cock grinnikte.
‘Ik doe het in ieder geval niet slechter dan die luitjes op de televisie. Die zitten er altijd naast.’
De jonge rechercheur liet het onderwerp rusten. Het was nog druk op de weg. Het verkeer eiste al zijn aandacht. Bij het inrijden van de Haarlemmer Houttuinen blikte hij even opzij.
‘Jij… eh, jij vraagt haast nooit naar de adressen van onze getuigen.’
Het klonk beschuldigend.
De Cock lachte onder zijn hoedje.
‘Dat doe jij toch altijd? Jij bent de man van de papieren rompslomp.’
Vledder ademde diep.
‘Ik hoop niet,’verzuchtte hij, ‘dat het slachtoffer onze De Henriëtte Vermeer is. Ik heb haar verklaring nog niet op papier staan, en gezien de ernst van haar beschuldiging ten aanzien van Karel van Montfoort had ik daar graag haar handtekening onder.’
De Cock gromde.
‘Niet nodig. De rechters moeten maar op onze ambtseed vertrouwen.’Vledder snoof.
‘Vertrouwen?’Sprak hij meewarig. ‘Dat is verleden tijd. Onze ambtseed is gerechtelijk gekelderd. Welke rechter gelooft nu nog absoluut in ons Zowaar helpe mij God Almachtig?[6] De rechters van nu luisteren alleen nog naar het gekweel van dubieuze strafpleiters.’
De Cock zocht naarstig naar woorden van ontkenning, maar vond ze niet.
De jonge rechercheur parkeerde de Golf achter een politiesurveillancewagen met blauw zwaailicht. Ze stapten uit en liepen naar perceel 1019. In de deuropening, schuilend voor de regen, stond een jonge diender. Hij tikte ter begroeting aan zijn pet.
‘Mijn collega is boven bij het lijk. Het is geen natuurlijke dood. Vrijwel zeker moord. Ik heb alvast de meute voor u gewaarschuwd.’
‘Waar waren jullie met de surveillancewagen toen de melding binnenkwam?’