‘Wat is dat?’
‘Atropa belladonna is een plant met ronde, glanzende, zwarte, onaangenaam riekende, zeer giftige bessen. Het sap hiervan, in de ogen gedruppeld, maakt de pupil wijder en doet daardoor de ogen mooier en groter schijnen: vandaar belladonna… mooie vrouw. Belladonna werd vroeger veel door vrouwen in het Nabije Oosten toegepast om aan begeerlijkheid te winnen. Een befaamd schoonheidsmiddeltje.’
‘Kan dat spul een rol spelen bij de moorden?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
‘Belladonna bevat dodelijke vergiften. Het wordt in ons land niet voor niets de doodbes genoemd. Het bevat ook de alkaloïde scopolamine, en dat spul geldt wel als waarheidsserum omdat men onder invloed daarvan moeilijk schijnt te kunnen liegen. Belladonna of wolfskers wordt in de geneeskunde gebruikt, maar is zonder recept moeilijk te verkrijgen. Ik vraag mij af hoe Henriëtte Vermeer aan haar belladonna kwam.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘Had Jacqueline Verpoorten vergrote pupillen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik heb er bij haar niets van gemerkt. Ik let altijd scherp op de stand van de pupillen, omdat…’
De oude rechercheur stokte. Er werd op de deur geklopt en Vledder riep: ‘Binnen!’
In de deuropening verscheen de gestalte van een vrouw. De Cock schatte haar op achter in de dertig. Ze droeg een rode glimmende mantel, waarvan het regenwater op de vloer drupte.
Vanonder een hoedje in de vorm van een zuidwester, keek ze wat schichtig om zich heen. Schoorvoetend kwam ze naderbij en nam haar hoedje af. Gitzwart haar golfde langs haar ovaal gezicht. Bij het bureau van De Cock bleef ze staan.
De oude rechercheur kwam haastig overeind.
‘Het is slecht weer buiten, zie ik.’
Ze knikte. ‘Het giet.’
De Cock gebaarde glimlachend naar de stoel naast zijn bureau.
‘Neemt u plaats.’
De vrouw knoopte haar regenmantel los en ging zitten.
‘Ik… eh, ik ben vanmorgen,’opende ze voorzichtig, ‘bij mijzelf tot de overtuiging gekomen dat ik het gisteravond niet goed heb gedaan. U moet mij dat niet kwalijk nemen. Ik was enigszins in paniek.’
De Cock keek haar onderzoekend aan. Ze had, zo vond hij, mooie donkerbruine ogen met een natuurlijke glans.
‘Hoe kan ik u iets kwalijk nemen,’sprak hij vriendelijk, ‘als ik niet weet wat u denkt niet goed te hebben gedaan?’
Ze verschoof iets op haar stoel.
‘Ik heb gisteravond mijn collega Henriëtte Vermeer dood in haar woning aangetroffen. Vermoord. Ik heb in het telefoonboek het nummer gezocht en toen het politiebureau aan de Warmoesstraat gebeld.’
‘Dat was juist.’
Ze knikte.
‘Plotseling kwam het in mij op dat ik niets met de dood van Henriëtte van doen wilde hebben. Ik… eh, ik wilde er niet bij betrokken zijn.’
‘Toen bent u gevlucht?’
Ze knikte weer.
‘Ik heb de hoorn op het toestel gelegd, heb mijn snel mijn mantel gepakt en ben weggegaan. Buiten op straat zag ik de politieauto komen.’
‘Toen hebt u zich in een portiek verstopt.’
‘Ik had het zo niet moeten doen,’zei ze hoofdschuddend. ‘Ik had rustig de komst van de politie moeten afwachten. Ik had uitleg kunnen geven van hetgeen ik had gezien.’
De Cock knikte.
‘Dat zou inderdaad beter zijn geweest.’Hij zweeg even. ‘Mag ik vragen wie u bent?’
Ze kleurde.
‘Weer zo stom,’sprak ze verontschuldigend. ‘Ik had mij eerst aan u moeten voorstellen.’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Ik heb mij ook niet aan u voorgesteld.’
Er gleed een glimlach om haar lippen.
‘U bent rechercheur De Cock met ceeooceekaa. Ik heb wel eens een lezing van u bijgewoond en ik volg uw belevenissen op de televisie.’
‘En u bent?’
‘Everdine, Everdine de Bruijn. Ik word gewoonlijk Dien genoemd.’
De Cock wees met een grijns op zijn gezicht naar Vledder.
‘Mijn collega noteert straks uw adres.’
Hij wendde zich weer tot Everdine.
‘U bent ook verbonden aan Lovable?’
Kennelijk geschrokken van de directe vraag, aarzelde ze even. ‘Al een paar jaar,’antwoordde ze knikkend. ‘Na onze scheiding vertrok mijn man naar het buitenland, met onbekende bestemming, en betaalt geen stuiver alimentatie. Door mijn activiteiten bij Lovable kan ik mijn kinderen toch een behoorlijke scholing meegeven.’
De Cock knikte begrijpend.
‘U was van plan om bij uw collega Henriëtte op bezoek te gaan?’
Everdine schudde haar hoofd.
‘Ik onderhield geen sociale contacten met haar. Ik bedoel, ik was niet met haar bevriend. Henriëtte Vermeer was niet een vrouw met wie ik mij zou willen associëren.’
De Cock reageerde verward.
‘Wat deed u dan bij haar in de Haarlemmer Houttuinen?’
Everdine zuchtte.
‘Ze had mij gebeld. Ze had moeilijkheden… moeilijkheden die ze niet via de telefoon met mij wilde bespreken. Ze vroeg of ik haar wilde bezoeken.’
De Cock keek haar niet-begrijpend aan.
‘Waarom benaderde ze u?’
Everdine maakte een hulpeloos gebaar.
‘Ik geld onder mijn collega’s van Lovable als een sterke vrouw… een vrouw die haar problemen aankan. Het gebeurt wel meer dat men mij om raad vraagt.’
‘Kortom: u voldeed aan haar verzoek en ging naar de Haarlemmer Houttuinen.’
‘Als ik vooruit had geweten wat ik daar zou aantreffen, was ik beslist niet gegaan.’
‘Wat trof u daar aan?’
Everdine trok haar hoofd tussen haar schouders en rilde.
‘Als ik luttele seconden eerder van huis was gegaan of even sneller had gelopen, dan was ik ooggetuige geweest van de moord op Henriëtte Vermeer.’
Ze ademde diep.
‘En wie weet wat er dan met mij was gebeurd?’
De Cock keek haar geschrokken aan.
‘Ooggetuige?’herhaalde hij vragend.
Everdine knikte.
‘Toen ik de trap van haar woning op liep, stormde een man langs mij heen naar beneden.’
‘Wat voor een man?’
Everdine liet haar hoofd iets zakken.
‘Daar kan ik weinig over zeggen. Het was donker op die trap. Er was vrijwel geen verlichting. Bovendien had de man een doek voor zijn gezicht.’
‘Een doek?’
Everdine de Bruijn knikte.
‘Een doek van dezelfde kleur als de sjaal die Henriëtte om haar nek had.’
9
Toen Everdine de Bruijn met kittige passen en een opgeheven hoofd de grote recherchekamer had verlaten, maakte Vledder een gebaar van wanhoop.
‘Daar word je als rechercheur toch moedeloos van,’bromde hij verslagen. ‘Ook weer een signalement van niets. Dat mens kon niet eens zeggen of de man blond of zwart haar had. Een stevig gebouwde man. Daar moeten we het maar mee doen.’
Hij grinnikte vreugdeloos.
‘Hoeveel stevig gebouwde mannen lopen er in ons lieve landje rond… een paar miljoen? Een schatting van zijn leeftijd kon ze niet geven. En over de kleding die de man droeg, kon ze geen enkele mededeling doen. Nou ja… hij droeg iets donkers.’
De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.
‘Iemand die met een doek voor zijn gezicht voor je de trap komt afstormen… die trekt toch je volle aandacht. Zo’n beeld blijft je toch bij? Waarom letten de mensen niet beter op elkaar?’
De Cock glimlachte.
‘Daar worden ze niet voor betaald.’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Veel verder zijn we met haar niet gekomen,’verzuchtte hij.
‘Een ding weten we in ieder geval zeker… de moordenaar van Henriëtte Vermeer is een man.’
De Cock keek naar hem op.
‘Weten we dat?’vroeg hij uitdagend.