Выбрать главу

‘Zij heet Marianne van Hoogwoud. Dat was alles wat ik uit haar kon krijgen.’

De Cock knikte.

‘Dat is juist. Zij is Marianne van Hoogwoud. Een paar dagen geleden heb ik nog met haar gesproken.’

‘Een knap grietje.’

De Cock reageerde niet. Hij keek naar het lange blonde haar, dat als een waaier om haar hoofd hing. Haar bruine wijd opengesperde ogen staarden in het niets. Een klein stukje van haar tong hing uit haar mond. Om haar hals, dicht in het vlees gesnoerd, zat een roze sjaal. De helblauwe kamerjas die ze droeg, was kuis om haar lichaam gedrapeerd. Hij vermoedde het werk van de man of vrouw die haar had gewurgd. Er waren ook dit keer geen sporen van een worsteling.

De oude rechercheur hurkte bij de dode vrouw neer en drukte de rug van zijn hand tegen haar wang. Daarna voelde hij even aan haar kin.

‘Ze is al een paar uur dood,’sprak hij opkijkend. ‘Ik denk dat het gisteravond is gebeurd.’

Toen hij overeind kwam, kraakten zijn knieën.

Jan Peekel stootte hem van opzij aan.

‘Waar is uw maat?’

‘Naar de gerechtelijke sectie op het lijk van de vorige.’

‘Die van de Haarlemmer Houttuinen?’

‘Precies.’

Jan Peekel wees naar het lijk.

‘Alles wijst op het werk van een en dezelfde dader… een seriemoordenaar?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Bij een seriemoordenaar is vaak seks het motief… seks in alle vormen die je maar denken kunt.’

Hij schudde zijn hoofd.

‘Bij de drie vrouwen die tot nu toe het slachtoffer zijn geworden, is seksueel niets gebeurd.’

Bram van Wielingen kwam de kamer binnen. Hij legde zijn aluminium koffertje in een lege stoel en liep op De Cock toe. ‘Ga je je leven beteren?’

‘Hoezo?’

Van Wielingen zwaaide met zijn armen.

‘Geen gestoei in de nacht met lijken, maar keurig overdag tijdens de normale diensttijd.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Ik kies de momenten niet zelf uit.’

De fotograaf blikte naar het lijk op de vloer.

‘Verrek… nog een.’

De Cock knikte met een zucht.

‘En ik ben er niet blij mee.’

Van Wielingen grinnikte.

‘Dat snap ik.’

De Cock zag dokter Den Koninghe in de deuropening staan. Achter hem torenden twee levensgrote broeders van de Geneeskundige Dienst met hun brancard.

De oude rechercheur wendde zich snel tot de fotograaf.

‘Schiet gauw een paar plaatjes zoals ze daar ligt, voordat de lijkschouwer uit piëteit haar ogen sluit.’

De Cock liep op dokter Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand.

‘Ik vrees,’sprak hij somber, ‘dat we weer met dezelfde dader te maken hebben.’

De oude lijkschouwer liep aan hem voorbij. Terwijl Bram van Wielingen nog flitste, hurkte hij bij het lijk neer. Met een devoot gebaar drukte hij met duim en wijsvinger de oogleden toe. Toen hij na zijn onderzoek overeind kwam, keek hij met een trieste blik naar De Cock op.

‘Het vrouwtje was feitelijk te jong en te mooi om nu al te sterven.’

De Cock onderdrukte een grijns.

‘Haar moordenaar dacht daar blijkbaar anders over.’

Dokter Den Koninghe poetste de glazen van zijn ziekenfondsbrilletje.

‘Ze is dood.’

De Cock glimlachte.

‘Dat vermoedde ik al.’

‘Geruime tijd. Ik schat dat haar dood zo’n vijftien à zeventien uur geleden intrad.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Gisteravond,’verzuchtte hij. ‘Onze moordenaar slaat alleen ‘s avonds toe.’

Bram van Wielingen maakte een shot van het meubilair en gniffelde.

‘Overdag,’reageerde hij snuivend, ‘heeft de goede man geen tijd… dan is hij aan het werk.’

De Cock keek de fotograaf een paar seconden peinzend aan. Daarna nam hij afscheid van dokter Den Koninghe en wenkte de broeders met hun brancard naderbij.

Terwijl hij geboeid toekeek hoe de broeders het lijk van Marianne op de brancard legden, een laken over haar heen drapeerden, de canvasflappen toesloegen en de riemen vastsjorden, gonsde het door zijn hoofd: overdag heeft de goede man geen tijd… dan is hij aan het werk. Het leek een hint om te onthouden.

Zachtjes wiegend droegen de broeders het lichaam van Marianne op de brancard de kamer af.

De oudste broeder keek om en vroeg:

‘Westgaarde?’

De Cock knikte traag.

‘Het beproefde recept. Een nieuwe prooi voor dokter Rusteloos.’

De broeder lachte.

De Cock overdacht ineens hoeveel slachtoffers van moord en doodslag hij in zijn lange loopbaan als rechercheur al van de pd had zien wegdragen. De gedachte vervaagde. Het waren er te veel.

Bram van Wielingen liep op hem toe.

‘Ik ben klaar. Morgenochtend heb je de plaatjes op je bureau.

Op Ben Kreuger hoef je vandaag niet te rekenen. De dactyloscoop is bezig bij een roofoverval op een bank waarbij slachtoffers zijn gevallen.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Ik maak wel een afspraak met hem voor morgen.’

De fotograaf nam zwaaiend afscheid.

De Cock glimlachte tegen Jan Peekel, die wachtend tegen een muur stond geleund.

‘Ga je terug naar de kit?’

‘Ja.’

‘Mag ik met je mee?’

‘Natuurlijk.’

De Cock sloot de woning af met de sleutel die hij aan de binnenzijde van de toegangsdeur vond. Met Jan Peekel daalde hij de trappen af.

Buiten op de Brouwersgracht opende hij het achterportier van de surveillancewagen, schoof haar rode plastic tasje iets verder naar haar toe en nam naast Everdine de Bruijn plaats.

Ze keek met een betraand gezicht naar hem op.

‘Ik zag hoe de broeders haar op de brancard in de ambulancewagen schoven. Waar gaat ze heen?’

‘Westgaarde.’

‘Wordt ze daar ook begraven?’

‘Vermoedelijk.’

Everdine de Bruijn schudde haar hoofd.

‘Ze was nog zo jong,’sprak ze triest, ‘en ze had nog zoveel plannen.’

De Cock keek haar van terzijde aan.

‘Hebt u er bezwaar tegen,’vroeg hij vriendelijk, ‘dat wij ons gesprek aan de Warmoesstraat voortzetten?’

Zonder haar antwoord af te wachten gaf hij Jan Peekel een teken dat hij kon vertrekken.

Everdine de Bruijn hing haar rode glimmende mantel aan de kapstok. Voordat ze op de stoel naast het bureau van De Cock plaatsnam, deed ze haar zuidwesterhoedje af. Haar lange gitzwarte haren gleden glanzend langs haar gezicht. Ze zette haar rood plastic handtasje op haar schoot en keek De Cock wat uitdagend aan.

‘Én?’

De oude rechercheur negeerde haar blik. Hij monsterde de deplorabele toestand van haar make-up en wees naar haar handtasje.

‘Bekijk uzelf eens in een spiegeltje. Sommige vrouwen voelen zich onzeker wanneer hun make-up niet deugt. Ik wil niet dat u zich onzeker voelt.’

‘Ik voel mij niet onzeker,’reageerde Everdine bits.

De Cock glimlachte.

‘Kijk toch maar even in een spiegeltje.’

Everdine deed haar tasje open en bekeek zichzelf lang en aandachtig. Met een minuscuul zakdoekje wreef ze haar verveegde mascara weg en bracht aan haar make-up nog wat reparaties aan. Voorzichtig deed ze het spiegeltje en het zakdoekje terug in haar tasje en keek glimlachend op.

‘Het was inderdaad een puinhoop.’

De Cock knikte.

‘Dat vond ik ook. Ik kijk het liefst naar goedverzorgde vrouwen.’

Hij zweeg even.

‘Volgens mijn collega heeft de dood van Marianne van Hoogwoud u nogal aangegrepen. Uw verdriet om haar dood leek oprecht. Kende u haar goed?’

Everdine liet haar hoofd iets zakken.

‘Ik hield van Marianne. U moet dat niet verkeerd opvatten. Er was niets tussen ons… geen gewriemel. Ik beschouwde Marianne gewoon als mijn dochter. Ze was een lieve meid en bijzonder intelligent.’

‘Toch werkte ze als callgirl?’