Boven, op de tweede etage, wachtte hij even tot zijn ademhaling weer wat op peil was en bekeek daarna de open toegangsdeur, die naar de keuken leidde. Er waren geen sporen van braak of verbreking.
Tegen de deurpost leunde een agent. De Cock herkende Jan Peekel, een al wat oudere diender.
‘Waar ligt ze?’
Jan Peekel duimde over zijn schouder.
‘In de woonkamer, op de vloer voor de bank. Het is zo te zien een knap wijfie.’Hij stapte opzij en liet De Cock en Vledder aan hem voorbijgaan.
De oude rechercheur bleef in de deuropening van de woonkamer staan en overzag de situatie. Er was geen wanorde… niets dat op een worsteling wees. Hij draaide zich even om naar Jan Peekel.
‘Brandde het licht toen jullie kwamen?’
De diender knikte.
‘We hebben aan de situatie niets veranderd. Ik heb mijn handen in mijn zakken gehouden om niets aan te raken.’
De Cock glimlachte.
‘Heel braaf.’
Hij stapte de woonkamer binnen. Voor een brede driezitsbank lag op een wit hoogpolig tapijt het lichaam van een jonge vrouw. Haar wijd opengesperde ogen staarden naar de zoldering.
Als een waaier lag om haar hoofd een weelde van zacht golvend kastanjebruin haar. Om haar hals, diep in het vlees gesnoerd, zat een roze sjaal. Haar voeten, in lichtgroene pantoffeltjes, lagen ongeveer een halve meter uit elkaar.
De oude rechercheur knielde bij haar neer en drukte de rug van zijn hand tegen haar wang. Die voelde nog warm aan. Hij bekeek haar regelmatig gevormd gelaat. Jan Peekel had gelijk. Ze was zo te zien een knap wijfie.
De Cock bezag het witzijden nachthemd dat ze droeg. Het reikte tot haar enkels. Hij tilde het hemd aan de zoom omhoog en bekeek haar slipje. Er was niets dat op een zedendelict duidde. Voorzichtig trok hij het nachthemd weer naar beneden. Toen hij overeind kwam kraakten zijn knieën.
Hij keek opzij naar Vledder.
‘Wat zegt jou die sjaal?’
‘Bedoel je die insnoeringen?’
‘Ook.’
Vledder dacht even na.
‘De dader is een krachtig persoon,’concludeerde hij, ‘vermoedelijk een kop groter dan zij. De strangulatie loopt schuin omhoog in de richting van haar oren.’
‘Verder?’
‘Hij of zij heeft haar van achteren benaderd.’
De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan.
‘Heel goed. De uiteinden van de sjaal liggen inderdaad onder haar rug.’
Bram van Wielingen kwam de kamer binnen. Hij zette zijn aluminium koffertje op het ronde tafeltje voor de bank en keek De Cock kwaad aan.
‘Ben je weer aan het nachtbraken,’siste hij. ‘Gun je mij niets? Ik lag net te dromen van een zonnige vakantie aan de Méditerranée.’
De Cock lachte.
‘Als je hier je werk hebt gedaan,’reageerde hij rustig, ‘mag je straks weer verder dromen.’Hij zweeg even. ‘Krijg ik vannacht nog een dactyloscoop?’
Bram van Wielingen monteerde een flitser op zijn fraaie Hasselblad en knikte.
‘Ben Kreuger wordt voor je opgehaald.’De Cock draaide zich om. In de deuropening ontdekte hij dokter Den Koninghe. Achter hem stonden twee broeders van de Geneeskundige Dienst met een brancard. Ze torenden hoog boven de kleine lijkschouwer uit.
Terwijl achter hem Bram van Wielingen in een snel tempo flitste, liep De Cock op Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand. Hij had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed. Zelfs in de regen verscheen hij in dit tenue. Zonder regenjas.
‘Hoe maakt u het?’vroeg De Cock belangstellend.
Dokter Den Koninghe keek even naar hem op.
‘Mijn oude botten,’sprak hij met een krakende stem, ‘vertellen mij al jaren dat ik aan de vut toe ben, maar mijn werkgever, de Gemeente Amsterdam, wil niet naar het geluid van mijn botten luisteren.’
De Cock lachte.
‘De Amsterdamse stedenmaagd,’stelde hij, ‘is een hardvochtige vrouw.’
Dokter Den Koninghe reageerde niet. Hij hurkte bij het lijk neer. Het kraken van zijn stramme knieën was duidelijk hoorbaar. Hij voelde aan de kaak van de dode vrouw. Daarna schoof hij met duim en wijsvinger haar oogleden toe. Na een korte inspectie van de insnoeringen aan haar hals, kwam hij overeind.
Met precieze gebaren nam hij zijn bril af, pakte zijn pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn glazen. Daarna zette hij zijn ziekenhuisbrilletje weer op en duwde zijn pochet terug in het borstzakje. Het was een reeks gewoontegebaren die De Cock berustend gadesloeg.
‘Ze is dood,’sprak de oude lijkschouwer laconiek.
De Cock grinnikte.
‘Die overtuiging had ik al.’
‘De dood trad niet zo lang geleden in. Ik schat iets meer dan een uur.’
Dokter Den Koninghe draaide zich om, wuifde tot afscheid en verliet het kamertje.
Bram van Wielingen borg zijn Hasselblad terug in zijn aluminium koffertje.
‘Morgen heb je de prenten op je bureau.’Hij pakte zijn koffertje op en liep zonder te groeten weg.
‘Doe ze straks de groeten van mij aan de zonnige Méditerranée,’riep De Cock hem spottend na.
Bram van Wielingen reageerde niet. Hij keek niet eens naar Ben Kreuger, die langs hem heen de kamer binnenkwam. De dactyloscoop gaf De Cock een hand.
‘Ik hoop dat ik dit keer iets voor je kan doen. Wat is er gebeurd?’
De Cock gebaarde naar de dode vrouw op de vloer.
‘Gewurgd.’
Ben Kreuger boog zich iets naar voren.
‘Is ze al weer vrij!’riep hij verrast.
De Cock reageerde verward.
‘Wat bedoel je?’
Ben Kreuger wees naar het slachtoffer.
‘Dat is Jacqueline Verpoorten. Een paar dagen geleden heb ik nog vingerafdrukken van haar genomen.’
‘Vingerafdrukken?’
Ben Kreuger knikte.
‘Ze was gearresteerd door de recherche van het bureau Remmerdenplein.’
‘Waarvoor?’
‘Beroving.’
4
Toen De Cock de volgende morgen meer dan anderhalf uur te laat de grote recherchekamer binnenstapte, wierp hij jolig zijn oude hoedje missend naar de kapstok, wurmde zich uit zijn regenjas en raapte diep bukkend zijn hoedje op.
Hij trof Vledder uiterst geconcentreerd achter zijn computer. De jonge rechercheur keek pas op toen De Cock tegenover hem plaatsnam.
‘Wat ben je laat,’riep hij bestraffend.
De Cock trok zijn schouders op.
‘Het was ongeveer vier uur voor ik in bed lag,’verontschuldigde hij zich. ‘Ik heb toch wel recht op een paar uur nachtrust. En wie weet hoe laat het vanavond weer wordt.’
Vledder negeerde de opmerking.
‘Ik heb vanmorgen bij de recherche Remmerdenplein geïnformeerd naar de beroving waarbij de dode Jacqueline Verpoorten betrokken zou zijn geweest.’
De Cock glimlachte.
‘Toen ze nog leefde.’
Vledder bromde.
‘Uiteraard… toen ze nog leefde. Wat is dat nu voor een opmerking.’
De Cock stak afwerend zijn handen omhoog.
‘Ga verder.’
‘Onze Jacqueline Verpoorten heeft haar medeplichtigheid of mededaderschap aan de beroving vlot toegegeven. Daar deed ze helemaal niet moeilijk over. Ze schoof echter alle schuld op ene Robert van Eijsden. Die man zou haar onder bedreiging met geweld hebben gedwongen om hem bij de beroving behulpzaam te zijn.’
‘Het oude liedje. De schuld ligt bij een ander.’
Vledder knikte.
‘De rechercheur die de zaak behandelde, geloofde haar verhaal. Hij heeft via zijn chef contact opgenomen met de officier van justitie meester Achterbroek.’
De Cock grinnikte.
‘En deze lieve goedhartige “opsporingsambtenaar bij uitnemendheid”[2] heeft, zo schat ik, onmiddellijk zijn toestemming gegeven om Jacqueline Verpoorten in vrijheid te stellen.’