Выбрать главу

‘Marcel heeft aids.’

Ze reden met de politie-Volkswagen van de steiger achter het bureau weg. Vledder zat achter het stuur. De Cock had zich naast Casper van Hoogwoud achterin genesteld. Hij keek langs hem heen naar de felle lichtreclames van het Damrak. De jongeman verschoof iets. Hij had zich weer volkomen in bedwang.

‘Ik protesteer tegen het feit dat u mijn geld hebt achtergehouden,’ sprak hij kalm. ‘Dat is beslist niet vertrouwd. Het zou niet de eerste keer zijn dat er in een politiebureau iets verdwijnt.’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik heb mij strikt aan de voorschriften gehouden. U hebt van mij een bewijs van ontvangst gekregen. Morgen neem ik via de commissaris contact op met de officier van justitie. Die moet maar beslissen wat er met het geld gebeurt. De verklaring dat u die honderdduizend gulden met gokken hebt gewonnen, neem ik niet serieus. Voorlopig houd ik het erop dat het geld bestemd was voor handel in drugs.’

‘Dat is een blote veronderstelling,’ zei Casper van Hoogwoud.

‘Precies,’ sprak De Cock instemmend, ‘dat is het. Toch ga ik op basis van die… eh, blote veronderstelling ook huiszoeking bij u doen. De Opiumwet geeft mij daartoe de bevoegdheid.’

‘U denkt bij ons thuis drugs te vinden?’ grinnikte de jongeman.

De Cock trok achteloos zijn schouders op.

‘Ik sluit de mogelijkheid niet uit. Maar in feite ben ik meer geinteresseerd in de gezondheidstoestand van uw broer. En misschien krijg ik de gelegenheid om eens met uw ouders te praten.’

Casper van Hoogwoud kneep zijn lippen samen. Zijn houding kreeg een expressie van protest.

‘Mijn broer en ik wonen niet meer thuis. Mijn vader is een ouderwetse patriarch met orthodoxe ideeën over opvoeding en gedrag. Het was voor mijn broer niet doenlijk om onder zijn regime te leven.’

De bittere toon ontging de oude speurder niet. Hij blikte geïnteresseerd opzij.

‘En u?’

‘Wat?’

‘Kon u ook niet onder het regime van uw vader leven?’

Casper van Hoogwoud liet zijn hoofd iets zakken. ‘Vader is een despoot. Toen de mogelijkheid zich voordeed, ben ik bij mijn broer ingetrokken. Alleen mijn zuster woont nog thuis.’

‘En moeder?’

De jongeman staarde voor zich uit. Er kwam een wat dromerige blik in zijn ogen. ‘Moeder leeft allang niet meer,’ sprak hij zacht. ‘Ze stierf toen ik nog klein was. Ik heb geen bewuste herinnering aan haar. Feitelijk ken ik haar alleen van een foto… een fragiel vrouwtje in de deuropening van ons huis.’

Een tijdje reden ze zwijgend voort. Voor zover de beenruimte in de Volkswagen het toestond, liet De Cock zich wat onderuitzakken. Hij keek door de zijruit en herkende de arcade van de Raadhuisstraat. Hij ervoer zijn nieuwe houding als ongemakkelijk en drukte zich moeizaam weer omhoog.

‘Hoe oud is Marcel?’

‘Zesendertig.’

‘Een stuk ouder dan jij.’

Casper van Hoogwoud knikte vaag.

‘Toch kunnen we heel goed met elkaar overweg. Hij behandelt mij als een volwassen man… niet als zijn kleine broertje… zoals u misschien denkt.’

De Cock negeerde het onderwerp. ‘Weet broer Marcel dat u onbeschermd met zo veel geld op uw buik rondloopt?’

‘Ja, dat weet hij.’

De Cock keek hem verbaasd aan.

‘En dat vindt hij goed?’

Casper van Hoogwoud stak zijn kin iets omhoog.

‘Het is mijn geld en mijn gedrag… zaken, die Marcel respecteert.’

De Cock knikte. Zijn geest zocht nog steeds naar een verklaring voor die honderdduizend gulden. Tot nu was het hem niet gelukt om door die barrière van strakke beleefdheid, die Casper van Hoogwoud had opgetrokken, heen te breken.

‘Moet Marcel in verband met zijn ziekte niet in een ziekenhuis worden opgenomen?’

De jongeman zuchtte.

‘Het zou inderdaad beter voor hem zijn, maar Marcel wil niet. Hij heeft een afkeer van ziekenhuizen en doktoren. Hij wantrouwt moordenaars in witte jassen.’

‘Moordenaars in witte jassen?’

Casper van Hoogwoud glimlachte. ‘Een uitdrukking van Marcel.’

Op de Weteringschans stopte Vledder aan de rand van het trottoir. Hij draaide zich half om. ‘Het is nog een stukje verder, maar ik heb hier plaats om te parkeren.’

Ze stapten uit en Vledder sloot de portieren. De Cock trok de kraag van zijn regenjas iets omhoog. De avondlucht was kil.

Toen ze zijn woning hadden bereikt, nam Casper een sleutel uit zijn zak en opende de deur. Via een lange, brede gang ging hij de rechercheurs voor naar een ruime, hoge kamer. Op een bank lag een man met gesloten ogen. Casper liep op hem toe.

‘Marcel… hier zijn twee heren van de recherche.’

De Cock keek vanuit de hoogte op de man neer. De gelaatsuitdrukking en de kleur van de huid bevreemdden hem. Casper van Hoogwoud schudde de man aan zijn schouder.

‘Marcel.’

In zijn stem trilde een ondertoon van angst. Opnieuw greep hij de man bij zijn schouder en schudde. Feller nu. Onbeheerst. De Cock liep op hem toe. ‘Laat dat,’ sprak hij streng. De jongeman keek naar hem op. In zijn blauwe ogen lag een blik van radeloosheid.

‘Marcel,’ lispelde hij.

De Cock trok zijn gezicht strak.

‘Marcel is dood.’

2

De Cock drukte zijn oude hoedje tot diep op zijn oren. Het was hevig gaan stormen. Een felle wind gierde over een verlaten Weteringschans. Spookachtig joegen donkere wolken aan een bleke maan voorbij. De slanke lantaarnpalen zwiepten. Verderop kletterden een paar pannen van een dak. Met gebogen rug liepen de rechercheurs naar de Volkswagen en stapten in.

Vledder reed niet direct weg. Hij blikte opzij naar De Cock, die wat somber voor zich uit staarde. De oude rechercheur worstelde in zijn gedachten met een achttienjarige jongen, honderdduizend gulden, een Porsche van rond de tachtig mille, een weelderig ingerichte woning en een dode broer. De combinatie zinde hem niet.

‘Die Marcel leek mij niet het type van een homofiel.’

De Cock keek verstoord op.

‘Waarom homofiel?’

Vledder reageerde verrast.

‘Aids komt toch alleen onder homofielen voor?’

‘Hoe kom je daarbij?’

‘Dat meen ik ergens te hebben gelezen.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Niet alleen onder homofielen… al schijnen die in het algemeen een groter risico te lopen. De besmetting met aids geschiedt via het bloed. En dat kan op vele manieren gebeuren. Denk maar eens aan een infuus met besmet bloed. Vrijwel eenieder kan slachtoffer van aids worden. Het schijnt ook dat aidsvirussen zich maar langzaam delen, zodat iemand al geruime tijd besmet kan zijn voordat hij of zij dat bemerkt.’

‘Verschrikkelijk.’

‘Dat is het.’

Een tijdlang zwegen beiden. Het beeld van de dode Marcel domineerde hun gedachten. Vledder startte de motor en reed wat wild van het trottoir weg.

‘Wil je nog terug naar de Kit?’

De Cock knikte. ‘Zeker.’ Hij gebaarde voor zich uit. ‘Ik zou met die storm maar voorzichtig rijden en de grachten vermijden. Ik had niet graag een omgewaaide boom in mijn nek.’

Vledder lachte. Aan het eind van de Weteringschans reed hij linksaf de Utrechtsestraat in naar het Rembrandtsplein. Het lag er verlaten bij. De storm had zelfs de hoertjes weggevaagd. Via de Halvemaansteeg bereikten ze de Amstel.

‘Doen we nog wat aan deze zaak?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Casper van Hoogwoud krijgt een proces-verbaal voor zijn twee wikkels met cocaïne en broer Marcel stierf een natuurlijke dood.’

‘Dat is alles?’

De Cock maakte een korzelig gebaar.

‘Ik zit nog met die akelige duizendjes in vier plastic zakjes. Eerlijk gezegd voel ik er weinig voor om ze aan Casper van Hoogwoud terug te geven.’ Hij zweeg even. ‘Maar als er geen indicatie is dat het geld door middel van misdrijf is verkregen, zal de officier van justitie zeker tot teruggave beslissen.’