‘Een exegese,’ zei Jaap Groen met een ernstig gezicht.
‘Precies.’
De grote theoloog verzonk in gedachten. ‘In het Bijbelboek Deuteronomium,’ sprak hij na een tijdje op waardige toon, ‘negen, vers zes, doet God de toezegging, dat hij zijn gelofte jegens het volk Israël zal nakomen. Maar, zo zegt Hij vermanend: niet wegens uwe gerechtigheid. En dan spreekt Hij zijn toorn uit over het feit dat zij buitengewoon hardnekkig zijn in de zonde, dat zij zich een beeld hadden gegoten, een gouden kalf, dat zij rondom dat kalf hadden gedanst en het hadden aanbeden.’
De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen.
‘Het gouden kalf,’ herhaalde hij toonloos.
‘Dat gouden kalf,’ legde Jaap Groen jr. geduldig uit, ‘was in feite een jonge stier en bij vele heidense volken uit die tijd, en ook later, een symbool van levenslust, kracht en vooral… seks.’
De Cock keek zijn geleerde vriend bewonderend aan.
‘Seks,’ herhaalde hij peinzend, ‘natuurlijk seks… dat is het.’ Hij kneep zijn lippen op elkaar en zweeg. Na een paar seconden gebaarde hij wat onzeker voor zich uit. ‘Bij wie,’ vroeg hij aarzelend, ‘kan men verwachten dat hij of zij het verband kent tussen de tekst niet wegens uwe gerechtigheid en een gouden kalf, dat — zijnde een stier — de seks symboliseert?’
Jaap Groen antwoordde niet direct.
‘Er zijn,’ sprak hij na enig nadenken, ‘eenvoudige gelovigen, die het bijzondere voorrecht genieten om Gods Woord ook zonder uitleg te verstaan. Zij hebben geen exegese van node.’ Hij weifelde even. ‘Toch zou ik, in dit verband, eerder denken aan een godgeleerde, een theoloog, een voorganger, een dominee.’
Het was De Cock duidelijk. Hij kwam uit zijn fauteuil overeind en drukte de geleerde hartelijk de hand. ‘Je hebt mij geweldig geholpen,’ sprak hij oprecht dankbaar. ‘Het geeft mij een indicatie in welke richting ik de dader moet zoeken.’ Hij schuifelde weg. Bij de deur draaide hij zich wat verstrooid om. ‘Wat gebeurde er met het gouden kalf?’
Jaap Groen stak beide handen omhoog.
‘Mozes sprak tegen het volk Israëclass="underline" Maar het voorwerp uwer zonde, het kalf, dat gij gemaakt had, nam ik, verbrandde het met vuur, vergruizelde het en vermaalde het grondig, totdat het tot stof gestoten was; en het stof wierp ik in de beek, die van de berg afvloeit.’
De Cock knikte voor zich uit. ‘Een nogal radicale vernietiging.’
Jaap Groen glimlachte en legde vertrouwelijk zijn rechterhand op De Cocks schouder.
‘Mozes was een impulsief man.’
Vanaf de woning van Jaap Groen junior in Amsterdam-Slotervaart reed De Cock in de gammele politiewagen naar de binnenstad. De grijze speurder zat zo in gedachten verzonken achter het stuur, dat hij in luttele minuten vrijwel alle verkeersregels overtrad, die eens een wijze wetgever had opgesteld.
De openbaring dat het gouden kalf een jonge stier was, bracht zijn denken in een stroomversnelling. Had de echtgenote van Van Abbenes een paar dagen geleden met haar PS zijn onderzoek al in een bepaalde richting willen stuwen? Welke richting? Kende zij het verband tussen de moordenaar en het gouden stiertje om de nek van haar man?
Het Bijbelse gouden kalf werd door Mozes uiterst grondig vernietigd. Betekende dat een Bijbelse veroordeling van de seks? Was seks zondig? Zo zondig, dat zelfs het symbool daarvan tot stof moest worden gestoten? Wie dacht er in die geest? En was bereid om vanuit die overtuiging een reeks moorden te plegen?
Niet ver van de kerk zette De Cock de Volkswagen tegen de trottoirrand. Zonder hem af te sluiten verliet hij het vehikel, stapte met een verbeten trek op zijn gezicht naar de pastorie en belde aan.
De brede, donkergroene deur werd opengedaan door een man in een zwart kostuum. De Cock schatte hem op voor in de vijftig. Hij had een lang, bijna wasbleek gelaat en fraai golvend, lang grijs haar. Zijn bleekblauwe ogen werden sterk vergroot door een bril met een donkerbruin montuur. De man trok zijn wenkbrauwen iets op.
‘U wenst?’ vroeg hij nederig.
De grijze speurder nam zijn hoedje af en hield het voor zijn borst. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk, ‘met ceeooceekaa. Ik ben als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat. Ik had graag een onderhoud met u.’ Hij hield zijn hoofd een beetje schuin en glimlachte. ‘U… eh, u bent toch de heer Van Leemhorst?’
De man knikte. ‘Dat ben ik, ja.’ Hij verschoof iets aan zijn bril.
‘Waarover wilde u mij spreken?’
De Cock observeerde de gelaatsexpressie. ‘Het gouden kalf.’
Over de linkerwang van de heer Van Leemhorst zwiepte een zenuwtrek en zijn onderlip trilde.
‘Het gouden kalf?’ In zijn stem trilde de argwaan.
De Cock knikte.
‘Het lijkt mij een interessant onderwerp.’
De heer Van Leemhorst deed de groene deur verder open en beduidde de grijze speurder dat hij verder kon komen. Over een rode plavuizen vloer leidde de man hem naar een kleine kamer met een eiken lambrizering. Onder een hoog raam stond een ruwhouten tafel, geflankeerd door twee met leer beklede stoelen.
Toen ze binnen waren, draaide de heer Van Leemhorst de deur achter hen op slot en stak de sleutel in een zijzak van zijn zwarte colbert. De Cock strekte zijn rechterhand geopend naar hem uit.
‘Geef die sleutel maar hier.’
Van Leemhorst glimlachte.
‘Ik wil alleen maar dat niemand ons stoort.’
De Cock hield zijn hand gestrekt.
‘Die sleutel,’ herhaalde hij dwingender. ‘Ik behoud graag een vluchtweg, voor het geval dat u hier ergens een ijzer 7 hebt staan.’ De heer Van Leemhorst keek hem vanachter zijn brillenglazen angstig aan. Hij tastte aarzelend in een van de zijzakken van zijn colbert en legde de sleutel voorzichtig in de palm van De Cocks hand.
‘Als… als het u gelukkiger maakt,’ sprak hij trillerig.
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Nu nog dat ijzer 7.’
Van Leemhorst trok wat hulpeloos zijn schouders op.
‘Welk ijzer 7?’
De Cock keek hem strak aan.
‘De golfclub, waarmee de advocaat Van Abbenes, de bankdirecteur Daerthuizen en de bekwame chirurg Hardinxveld om het leven werden gebracht.’
Van Leemhorst gebaarde wat nerveus.
‘Wat heb ik daarmee te maken?’
De Cock boog zich iets naar voren.
‘U behoorde toch ook tot het “klaverblad van vier” of… zoals men fluisterde “het sekskwartet”?’
Van Leemhorst slikte.
‘Ik was, net als zij, lid van Amstelland. Verder heb ik niets met hen uitstaande.’
De Cock liep op hem toe. In een flitsende beweging drukte hij zijn vlakke rechterhand tegen de borst van de man. Onder het overhemd voelde hij een hangertje met de gestileerde lijnen van een dier. En hij wist welk dier dat was. Zoet grijnzend wees hij naar de ruwhouten tafel en de beide met leer beklede stoelen.
‘Dominee Van Leemhorst… het is tijd voor een bekentenis.’
19
De Cock keek zijn jonge collega vriendelijk aan. ‘Hoe is het nu?’ vroeg hij bezorgd. Vledder schonk hem een matte glimlach. ‘Het gaat wel weer. Ik had ook geen zin om langer thuis te blijven.’ Hij grinnikte. ‘Maar ik was wel even totaal kapot… had een kop als een Maasdammerkaas… vol gaten. Ik geloof dat ik wel twintig uur achter elkaar heb geslapen.’
‘Uitgeslapen?’
Vledder lachte. ‘Dat mag je wel zeggen.’ Hij keek op. ‘Ben je in die tijd nog wat verder gekomen?’
De Cock knikte traag.
‘Ik ben niet ontevreden. Ik heb een bezoek gebracht aan mijn oude vriend Jaap Groen en ik heb een onderhoud gehad met…’ Hij maakte zijn zin niet af, staarde even voor zich uit en nam toen zijn beide benen van het bureau. Hij stond op, liep naar Vledder en legde vertrouwelijk zijn hand op de schouder van de jonge rechercheur. ‘Dick,’ in zijn stem trilde enig sentiment, ‘je bent altijd een fijne collega voor mij geweest… een jonge vriend. Ook al was je het niet altijd met mij eens, je hebt mij steeds terzijde gestaan. Ook in deze zaak. Daar ben ik je dankbaar voor.’