Vledder grijnsde. ‘Doe niet zo dramatisch.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik meen het serieus, Dick. Ik hoop ook nu weer op je te kunnen rekenen.’
‘Natuurlijk kun je op mij rekenen,’ reageerde de jonge rechercheur fel.
De Cock liep terug naar zijn stoel.
‘Mooi… dat is dan geregeld.’
Vledder keek zijn oude leermeester onderzoekend aan. In zijn hart groeide de argwaan.
‘Ben je wat van plan?’
De Cock knikte traag.
‘Ik verdwijn voor een dag… misschien twee dagen. Maar beslist niet langer. En in die tussentijd ben ik voor niemand bereikbaar. Als de commissaris of de officier van justitie naar mij vragen, dan verzin je maar wat. Ik ben op onderzoek.’ Om zijn lippen speelde een milde glimlach. ‘En maak je nergens zorgen over. Ik neem wel contact met je op voor het slotakkoord.’
‘Slotakkoord?’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘Ik denk dat ik bijna zover ben.’
De jonge rechercheur spreidde zijn beide handen.
‘Wat ga je dan doen?’
Het klonk wanhopig.
‘Iets waarbij ik geen getuigen kan gebruiken.’
‘En dat is?’
‘Een moord ensceneren.’
Precies vijftien uur later, drie kwartier na middernacht, was De Cock in de recherchekamer terug. Hij leek wat nerveus, gespannen. Haastig liep hij op Vledder toe. ‘Heeft er nog iemand naar mij gevraagd?’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Alleen Smalle Lowietje heeft gebeld. Ik begreep uit zijn woorden, dat hij wist waar Franciscus van der Kraay zat.’
De Cock knikte wat afwezig. Het bericht scheen hem weinig te interesseren.
‘Heb je mensen genoeg?’
Vledder knikte.
‘Ik heb Fred Prins.’ Hij zweeg even, peinzend. ‘Fred was bij de sectie. Ook Hardinxveld had zo’n stiertje om zijn nek.’
‘Dat wist ik.’
De jonge rechercheur keek hem verwonderd aan.
‘Wist je dat?’
De Cock knikte. ‘Dat stiertje was een soort symbool van een gezamenlijke interesse.’
Vledder hield zijn hoofd scheef.
‘Interesse… waarin?’
De Cock negeerde de vraag.
‘Wie heb je verder nog?’
De jonge rechercheur raadpleegde een notitie.
‘Appie Keizer, Peter van Brenk en Johnny Elbersen.’ Hij keek van zijn notitie op. ‘En dan heb ik thuis bij commissaris Buitendam een afluisterapparaat laten plaatsen.’
‘Waarom?’
Vledder trok zijn neus iets op.
‘Herinner je je… die vrouw met haar vreemde telefoontjes.’
‘Die belt niet,’ zei De Cock hoofdschuddend.
Vledder keek hem fronsend aan. Het gedrag van de oude rechercheur prikkelde hem, maar hij durfde niet verder te vragen.
‘Denk je dat we mensen genoeg hebben?’
De Cock tuitte zijn lippen en knikte.
‘Met ons zessen redden we het wel.’
‘Hoe laat gebeurt het?’
‘De gebruikelijke tijd… twee uur.’
‘Waar?’
‘Opnieuw achter de Westerkerk.’
De jonge rechercheur kon zijn nieuwsgierigheid niet langer bedwingen. Hij grinnikte vreugdeloos.
‘Hoe weet je dat allemaal?’
De Cock wuifde de vraag weg. Hij stond op en slenterde naar de kapstok. Met zijn hoedje achter op zijn hoofd draaide hij zich om.
‘Waar zijn de anderen?’
‘In de kantine.’
‘Vraag of het comité zich gereedmaakt.’
Vledder keek hem aan.
‘Comité?’ vroeg hij niet-begrijpend.
De Cock grijnsde. De grillige accolades rond zijn mond dansten en in zijn ogen glansde een duivels licht.
‘Ons ontvangstcomité voor een moordenaar.’
De Cock zakte onderuit. Hij voelde geen spanning, geen angst voor een mogelijke mislukking. Hij was ervan overtuigd dat de betrokkenen hun afspraken zouden nakomen. Er stond voor hen te veel op het spel.
Hij blikte opzij naar Vledder. De jonge rechercheur hing met zijn beide armen over het stuur. Om zijn mond lag een ontevreden trek. De Cock begreep dat best. Maar hij had niet openhartiger willen zijn. Waarom zou hij zijn jonge collega laten delen in een risico, waarvoor hij, De Cock, de verantwoordelijkheid alleen wilde en ook kon dragen? Er gleed een moede glimlach om zijn mond. Hoelang doolde hij al in het wereldje van de misdaad rond… en hoeveel geheimen droeg hij in zijn hart?
Hij voelde hoe naast hem het lichaam van Vledder zich spande. Hij drukte zich wat omhoog. Links van hen, uit een geparkeerde auto, stapte een man. Met slepende tred liep hij naar de Westerkerk en verdween in de schaduw van een machtige steunbeer.
Vledder stootte hem aan.
‘Heb je dat gezien?’ hijgde hij.
De Cock knikte.
‘Heb je hem herkend?’
‘Nee.’
De Cock wees voor zich uit naar de steunbeer van de kerk. ‘Staan Fred Prins en Petertje van Brenk er dicht genoeg bij?’ vroeg hij fluisterend. ‘Ze moeten wel op tijd kunnen ingrijpen. Ik heb niet graag dat er pal voor mijn ogen een werkelijke moord wordt gepleegd.’
Vledder gniffelde.
‘Je wilde toch een moord ensceneren?’
De grijze speurder ademde diep.
‘Je hebt gelijk,’ verzuchtte hij. ‘Dat wilde ik. Een moord met getuigen.’
‘Welke getuigen?’
De Cock liet zich weer wat zakken
‘Jij, ik… de anderen. Alles later vastgelegd in een keurig procesverbaal, opgemaakt door een stel uiterst betrouwbare rechercheurs.’
Vledder nam zijn armen van het stuur.
‘Om als bewijs te dienen?’
‘Inderdaad.’
‘Waarvan?’
De Cock gebaarde achteloos.
‘Dat zei ik toch… moord… met een ijzer 7… meermalen gepleegd.’
De jonge rechercheur slikte.
‘En de moordenaar?’
De Cock wees opnieuw in de richting van de steunbeer.
‘Die staat daar… en werkt mee.’
Vledder keek hem verbijsterd aan.
‘Aan het bewijs tegen hemzelf?’
‘Precies.’
‘Vrijwillig?’
De oude rechercheur tuitte zijn lippen.
‘Min of meer.’
Vledder keek hem ongelovig aan.
‘De Cock,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘soms heb je iets van de duivel.’
De grijze speurder glimlachte gevleid.
‘De duivel, Dick… is een gevallen engel.’
Toen de zware klok in de toren van de Westerkerk twee uur sloeg, drukte De Cock zich weer omhoog. Hij realiseerde zich dat de komende minuten uiterst belangrijk waren. Als de acteurs die hij had ingezet, zich niet exact aan hun rol hielden, kon hij zijn loopbaan bij de Amsterdamse recherche wel als beëindigd beschouwen. Hij grinnikte uit zelfspot. Als het daarbij bleef.
Schuin rechts, vanuit de richting Prinsengracht, naderde langs de kerk een statige gestalte. Hij was geheel in het zwart gekleed. Toen hij een lantaarnpaal passeerde, deed het licht zijn lange grijze haren glanzen. Langzaam, wat aarzelend, schuifelde hij verder… zich bewust van een dreigend gevaar.
Toen de man de steunbeer naderde, bemerkte De Cock dat zijn ademhaling versnelde en zijn oude hart het bloed wild door zijn aderen stuwde.
Plotseling kwam de man met de slepende tred uit de schaduw te voorschijn. Aan zijn rechterhand bungelde een golfclub. Dreigend liep hij op de statige gestalte af. De afstand tussen hen beiden werd steeds kleiner.
De Cock sprong uit de wagen. Vledder was sneller. De jonge rechercheur rende voor hem uit. Het gebeurde allemaal in een flits. Uit de schaduw van een andere steunbeer draafden Fred Prins en Peter van Brenk.