Выбрать главу

De commissaris liet zich in zijn zetel zakken en kuchte. ‘Ik moet meester Schaaps,’ begon hij voorzichtig, ‘onze officier van justitie, straks op de hoogte brengen van het feit, dat de heer Van Abbenes op een gewelddadige wijze om het leven is gebracht. Ik heb uiteraard jouw mutatie in het meldingsrapport gelezen. Ik moet zeggen… dat was wel erg summier.’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Het spijt me,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Er viel vannacht niet meer te melden. Een dode man in een portiek met een ingeslagen schedel. Meer is er niet.’

‘Een roofmoord?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Die indruk heb ik niet. Zijn portefeuille met papieren en geld zat nog in zijn colbert. Ook zijn sieraden waren nog aanwezig, waaronder een uiterst kostbaar polshorloge.’

De commissaris spreidde zijn beide handen.

‘Wat kan dan het motief zijn?’

De Cock glimlachte.

‘Als u het weet… mag u het mij zeggen.’

Commissaris Buitendam negeerde de opmerking. De politiechef verschoof iets in zijn stoel. ‘De heer Van Abbenes,’ sprak hij behoedzaam, ‘is een belangrijk man. Zeer invloedrijk. Zijn dood… op deze wijze… zal veel opzien baren. Ik wil je dan ook adviseren om bij je onderzoek zeer zorgvuldig te werk te gaan.’

De Cock grijsde. ‘Zoals ik gewend ben.’

Het gezicht van de commissaris verstarde. De expressie van welwillendheid verdween. ‘Het is beter,’ sprak hij streng, ‘dat wij dit tere onderwerp laten rusten. Er hebben zich in het verleden gevallen voorgedaan…’ Hij maakte zijn zin niet af en zuchtte. ‘In alle ernst, De Cock, de heer Van Abbenes had relaties in de hoogste kringen. Het zou mij niets verbazen als men zelfs vanuit Den Haag belangstelling gaat tonen.’

‘Regeringskringen?’

‘Precies.’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘Ik heb die Van Abbenes als advocaat nooit ontmoet. Was hij een strafpleiter?’

Buitendam knikte traag.

‘Maar alleen in heel bijzondere gevallen… gevallen, die hem op een of andere manier interesseerden. Van Abbenes was een vermogend man, die het zich kon permitteren selectief te zijn bij het aannemen van een verdediging. Verder deed hij alleen civiele zaken.’

De Cock staarde enige ogenblikken voor zich uit. Om zijn lippen danste een zoete glimlach. ‘Mijn oude moeder had het niet erg op advocaten begrepen,’ sprak hij mijmerend. ‘Ze zei altijd: Van de stijfkop en de zot, vult de advocaat zijn pot.’ De grijze speurder dreef het beeld van zijn oude moeder uit zijn gedachten en richtte zijn aandacht weer op de commissaris. ‘Ik hoorde het van Vledder. U… eh, u bent vannacht gebeld?’

‘Ja.’

‘Hoe laat?’

‘Ik dacht, zo een uur of zeven.’

De Cock reageerde wat geprikkeld.

‘Dacht,’ sprak hij afkeurend. ‘Hebt u niet op de klok gekeken?’

‘Nee.’

‘Het was een vrouw?’

‘Ja.’

‘Jong, oud?’

‘Daar durf ik niets van te zeggen.’

‘Kon ze al vroeger hebben gebeld?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Het tijdstip kan belangrijk zijn. Is het mogelijk dat u eerder in de nacht de telefoon niet hebt gehoord?’

‘Die staat naast mijn bed.’

De Cock boog zich iets naar voren.

‘Wat zei de vrouw precies?’

Buitendam kneep zijn ogen even dicht.

‘Ze zei: “Van Abbenes is dood… niet wegens uwe gerechtigheid, maar de mijne.”’

‘Sprak ze met een accent?’

De commissaris schudde aarzelend zijn hoofd.

‘Dat is mij niet opgevallen.’

‘Waar legde ze de klemtonen?’

‘Klemtonen?’

De Cock acteerde vertwijfeld. ‘Lag de klemtoon,’ vroeg hij ongeduldig, ‘op úwe en de míjne of op het woord geréchtigheid?’ De commissaris trok zijn schouders op.

‘Dat… eh, dat weet ik niet meer.’

De Cock perste zijn lippen op elkaar.

‘Ik mag toch,’ sprak hij toen heftig, ‘van een commissaris van de politie verwachten, dat hij…’ Verder kwam hij niet.

Buitendam stond op. Zijn gezicht zag rood en zijn lippen trilden. In een theatraal gebaar strekte hij zijn arm naar de deur.

‘Eruit.’

De Cock ging.

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Kon je het weer niet laten?’ vroeg hij licht verwijtend. ‘Volgens mij doe je het erom. Je jaagt steeds zijn bloeddruk omhoog. Het is gewoon een sadistisch trekje van je.’

De Cock spreidde zijn handen in onschuld.

‘Ik kon er niets aan doen. Het was echt niet mijn plan om de commissaris kwaad te maken. Integendeel. Hij zag er zo betrokken uit dat ik oprecht besloot om lief tegen hem te zijn. Ik werd alleen wat kriegel toen hij zo weinig van dat telefoongesprek wist.’

Vledder grinnikte. ‘Hij had in ieder geval de tekst onthouden.’

‘Maar dat was ook het enige.’

‘Denk je dat die tekst iets betekent?’

De grijze speurder knikte. ‘Natuurlijk heeft dat iets te betekenen. Maar vraag mij niet naar een interpretatie. Er valt nog weinig zinnigs van te zeggen. Het lijkt erop dat de vrouw het niet eens is met het soort “gerechtigheid” dat wij bedrijven.’

‘En een eigen “gerechtigheid” voorstaat?’

‘Zoiets, ja. Al weet ik nog niet precies wat ik mij daarbij moet voorstellen.’ Hij zuchtte. ‘Maar één ding staat onomstotelijk vast… zij, die de commissaris belde, was een vrouw die vannacht al wist dat Van Abbenes uit dit tranendal was gestapt.’

De ogen van Vledder begonnen te glinsteren.

‘Je hebt gelijk. Maar wie? En hoe?’

De Cock glimlachte.

‘Het zou te mooi zijn als ik je daarop nu al een antwoord kon geven.’ Hij kauwde enige ogenblikken nadenkend op zijn onderlip.

‘Wanneer heb jij de wachtcommandant van het bureau Lodewijk van Deijsselstraat gebeld, dat mevrouw Van Abbenes aan de Minervalaan over de dood van haar man moest worden ingelicht?’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Toen we van de Keizersgracht terugkwamen. Dat zal zo ongeveer kwart over drie zijn geweest.’

‘Dan kunnen we aannemen dat zij zeker om vier uur al op de hoogte was.’

De jonge rechercheur keek verrast op.

‘Denk je dat zijn eigen vrouw heeft gebeld?’ vroeg hij verwonderd.

De Cock staarde voor zich uit en antwoordde niet.

‘Welke vrouw het ook was,’ sprak hij traag, ‘ze stond dicht bij de moordenaar.’

Een tijdlang zwegen beiden. leder verzonk in zijn eigen gedachten. Buiten, in de Warmoesstraat, zong een dronken sloeber een droevig lied. Woorden van eenzaamheid en pijn walsten door het open raam naar binnen. Het was Vledder, die het zwijgen verbrak. ‘Toen jij bij de commissaris was, had ik dokter Rusteloos al aan de lijn.’ De jonge rechercheur keek op zijn horloge. ‘Hij wil over een uur al met de sectie beginnen.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Ga jij erheen?’

‘Ja… ik. Daar heb jij toch geen zin in.’

De Cock negeerde de opmerking.

‘Vraag aan dokter Rusteloos of hij iets kan zeggen over het wapen waarmee de schedel van Van Abbenes werd ingeslagen. En laat je eens inlichten over aids. Misschien is hij er als patholoog-anatoom wel eens mee in aanraking geweest.’

De jonge rechercheur fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wil je aan dat aids-geval dan nog wat doen?’

De Cock trok zijn schouders op. ‘Marcel van Hoogwoud stierf een natuurlijke dood. Ik heb geen gronden om aan misdrijf te denken.’

‘En dat telefoontje?’

‘Is dat een reden om zijn lijk in beslag te nemen?’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Het is alleen opmerkelijk dat het telefoontje ook van een vrouw kwam.’ Hij keek naar de grijze speurder. ‘Ken je niet iemand anders aan wie wij iets over aids kunnen vragen?’

‘Waarom?’