Выбрать главу

‘En Marcel?’

Vledder knikte nadrukkelijk.

‘Die kende men wel. Maar alleen als gebruiker van verdovende middelen. Niet als handelaar.’

De Cock staarde enige tijd voor zich uit.

‘Casper van Hoogwoud,’ sprak hij traag en nadenkend, ‘heeft een blanco strafregister.’ Hij keek vragend naar Vledder. ‘Er bestaan ook geen stukken dat er een zaak tegen hem aanhangig is gemaakt?’

‘Nee.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dan heeft de benadeelde bank van de fraude geen officiële aangifte bij de politie gedaan.’

‘Waarom niet?’

De grijze speurder wuifde achteloos. ‘Dat gebeurt wel meer… om publiciteitsredenen. Banken hangen hun vuile was niet graag buiten. Dat schaadt het aanzien en vertrouwen.’

‘Maar dan begrijp ik het niet. Op welke wijze raakte Van Abbenes dan bij die fraudezaak betrokken? Als Casper van Hoogwoud nooit officieel in staat van beschuldiging is gesteld… hoe kan hij dan als zijn advocaat optreden?’

De Cock stak belerend zijn wijsvinger omhoog. ‘Volgens mij was Van Abbenes niet de advocaat van Casper van Hoogwoud, maar vertegenwoordigde hij de bank als rechtskundig adviseur.’ Vledder grijnsde. ‘Om te zien of er binnenskamers nog wat te redden viel.’

De Cock knikte instemmend. ‘Dat zal de filosofie van de bank zijn geweest… geen ruchtbaarheid en zo veel mogelijk geld terug.’

‘Moeten wij de bank nu inlichten over die honderdduizend gulden van Casper?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat ligt niet op onze weg… althans voorlopig niet. Officieel weten wij van niets. Het is ons zelfs niet bekend bij welke bank de fraude werd gepleegd.’

‘Hoe komen we daar achter?’

De Cock glimlachte. ‘Heel simpel… we vragen het Casper.’

‘En als die niets wil zeggen?’

‘Dan heb ik nog een pijl op mijn boog,’ zei De Cock met een strak gezicht.

‘Welke?’

‘Dokter Hardinxveld.’

De Weteringschans zag er bij een bleek zonnetje veel vriendelijker uit, dan tijdens de wilde stormnacht.

Toen Vledder een parkeerplaatsje vond, manoeuvreerde hij behendig uit de verkeersstroom en zette de oude Volkswagen aan de rand van het trottoir. De beide rechercheurs stapten uit.

De Cock vroeg aan Vledder of hij nog wist waar het was.

De jonge rechercheur diepte uit het borstzakje van zijn colbert een kladje op en raadpleegde zijn aantekeningen.

‘Het is beneden op nummer 876. Ik heb het voor we weggingen even uit het proces-verbaal van aanhouding gelicht.’

De Cock knikte dankbaar.

‘Ik ben benieuwd of we nog treurende familieleden aantreffen.’

Vledder glimlachte. ‘Misschien de despotische vader.’ Hij keek opzij. ‘Hoe noemde Casper hem ook weer?’

‘Een ouderwetse patriarch met orthodoxe ideeën.’

‘Zou het zo erg zijn?’

De Cock trok zijn schouders op. ‘Ik was het vroeger ook niet altijd met het regime van mijn vader eens,’ sprak hij achteloos. ‘Generaties botsen wel eens.’

Voor nummer 876 bleven ze staan. De Cock herkende de deur en rukte krachtig aan de koperen knop van een oude trekbel. Het resultaat was een oorverdovend geklingel.

Vledder grinnikte.

‘Je maakt de hele buurt wakker.’

Reeds na enkele seconden deed Casper van Hoogwoud open. Hij droeg dezelfde pantalon en donkerblauwe blazer als de avond tevoren. Met zichtbare verwondering staarde hij de beide mannen aan. ‘Komen jullie mij nu al mijn geld terugbrengen?’ In zijn stem trilde een licht sarcasme.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘We wilden nog eens met je praten.’

‘Ik dacht dat gisteren alles al gezegd was?’

De Cock negeerde de opmerking.

‘Is… eh, is Marcel nog in huis?’

De jongeman schudde zijn hoofd. ‘Ik heb hem vanmorgen vroeg al door de begrafenisondernemer weg laten halen. Als vader en Marianne hem nog willen zien, dan gaan ze maar naar de rouwkamers in de P.C. Hooftstraat. Ik heb geen zin om nog eens een nacht met een dode onder één dak te slapen.’ Het klonk hard en ongevoelig.

De Cock keek hem peinzend aan.

‘Ik dacht dat je erg op je broer gesteld was?’

Casper van Hoogwoud knikte nukkig.

‘Op een lévende…’ Hij stokte, veranderde van toon. ‘Laten we de discussie binnen voortzetten. Het behoeft geen openbare vertoning te worden.’ Hij draaide zich snel om en liep de brede gang in. De Cock sjokte achter hem aan en Vledder deed de deur dicht.

Eerst nu bleek dat de woonkamer uitzag op een goed onderhouden tuin, eindigend in een dichte haag van coniferen. De hoge ramen lieten in de kamer veel daglicht toe.

De Cock keek een tijdje naar de bank, waarop de avond tevoren de dode Marcel had gelegen. Daarna blikte hij naar Casper van Hoogwoud. Er was iets in het gedrag van de jongeman dat hem hinderde.

‘Vannacht,’ sprak hij bijna toonloos, ‘belde ons iemand en die zei dat Marcel werd vermoord.’

Casper van Hoogwoud keek verrast naar hem op.

‘Wie?’

‘Een vrouw… ze heeft haar naam niet genoemd.’

De jongeman trok achteloos zijn schouders op. ‘Een misselijke grap.’

De Cock vroeg onverstoord: ‘Werd… werd Marcel vermoord?’

In een theatraal gebaar van wanhoop stak Casper van Hoogwoud zijn beide handen omhoog. ‘Marcel stierf aan de gevolgen van zijn aids!’ riep hij geëmotioneerd. ‘U was er toch gisteren zelf bij… u hebt toch gehoord wat de huisarts zei. Wat valt er verder nog te zeuren? Een of ander gek mens belt u op en…’ Hij maakte zijn zin niet af en deed alsof het onderwerp was afgedaan. ‘Wanneer krijg ik mijn geld terug?’

De Cock trok zijn gezicht strak.

‘Dat geld is van fraude afkomstig. Je hebt een bank opgelicht.’ Casper van Hoogwoud keek hem ongelovig aan.

‘Wie zegt dat?’

‘Een advocaat. Meester Van Abbenes.’

De jongeman lachte hard, kil, zonder blijheid.

‘Meester Van Abbenes,’ herhaalde hij met duidelijke spot. ‘Die man heeft mij een paar maal op zijn kantoor aan de Keizersgracht ontboden. Hij eiste van mij de teruggave van honderdduizend gulden. Ik zou de IJsselsteinse bank voor dat bedrag hebben opgelicht.’

‘En dat is niet zo?’

Casper van Hoogwoud grijnsde.

‘Natuurlijk niet. Ik heb een rekening bij de IJsselsteinse bank. Iemand heeft daar honderdduizend gulden op gestort. En dat geld heb ik van mijn rekening gehaald. Volkomen legaal. Daar kwam geen fraude aan te pas.’

‘Had je recht op dat geld?’

‘Blijkbaar, blijkbaar vond iemand het nodig om mij een plezier te doen.’

De Cock snoof.

‘Casper, het stinkt.’

De jongeman reageerde ongewoon heftig. ‘Weet u wie stinkt?’ riep hij fel. ‘Die Van Abbenes. Dat is een schurk van het zuiverste water. Die man heeft met alles gedreigd… van de politie tot aan de onderwereld.’ Hij strekte zijn hand naar De Cock uit. ‘Als u hem ziet, zeg hem dan dat hij naar zijn geld kan fluiten.’ De Cock schudde traag zijn hoofd.

‘Dat zeg ik hem niet. Het zou ook weinig zin hebben om dat te doen. Meester Van Abbenes is dood.’

De mond van Casper van Hoogwoud zakte open. Zijn ogen werden groot en zijn handen begonnen te trillen.

‘Dood?’ herhaalde hij toonloos.

De Cock knikte.

‘Iemand mepte hem vannacht heel onplezierig een groot gat in zijn schedel.’

‘Wie?’

De grijze speurder keek hem aan. Om zijn lippen danste een lichte grijns.

‘Jij?’

5

Vledder reed te fel van de trottoirrand weg. De motor van de oude Volkswagen kreunde onder luid protest.

De Cock keek om naar de deur van nummer 876. Hij was er stellig van overtuigd dat hij die deur aan de Weteringschans nog eens zou terugzien en dat dit niet het laatste bezoek was dat hij aan het pand bracht.