Выбрать главу

Canaillaard nam Padh en zijn twee gevangenen geërgerd op, wetend dat Padh deze twee uit zijn mouw had geschud in een poging het rampzalige verlies van de priesteres goed te maken. Toen Canaillaard van zijn draconen had vernomen dat er onder de gevangenen uit Soelaas een vrouw was geweest die aan de beschrijving van de priesteres voldeed, maar dat ze erin was geslaagd te ontsnappen, was zijn woede verschrikkelijk geweest. Bijna had Padh met zijn leven moeten boeten voor zijn fout, maar de kobold was uitzonderlijk bedreven in kruipen en smeken. Met die wetenschap in het achterhoofd had Canaillaard overwogen Padh de hele dag een audiëntie te ontzeggen, maar hij had het merkwaardige, knagende gevoel dat er iets niet goed was in zijn rijk.

Het komt door die vervloekte geestelijke, dacht Canaillaard. Hij voelde haar macht steeds dichterbij komen, en dat maakte hem nerveus. Aandachtig bestudeerde hij de twee gevangenen die Padh naar binnen had gebracht. Zodra hij zag dat ze geen van beiden voldeden aan de beschrijving van degenen die Xak Tsaroth hadden overvallen, vertrok zijn gezicht achter het masker van woede.

Pyros reageerde heel anders toen hij de gevangenen zag. De getransformeerde draak kwam half overeind, en met zijn magere handen omklemde hij het blad van het bureau zo krampachtig dat de afdrukken van zijn vingers in het hout achterbleven. Hij beefde van opwinding en het kostte een grote wilinspanning om uiterlijk kalm weer te gaan zitten. Alleen zijn ogen, waarin een alles verslindend vuur brandde, verrieden zijn opgetogenheid over de gevangenen.

Een van hen was een greppeldwerg, Sestun om precies te zijn. Hij was aan handen en voeten gekluisterd (Padh nam geen enkel risico) en kon nauwelijks een stap verzetten. Hij strompelde naar binnen en liet zich toen verlamd van angst voor de Drakenheer op zijn knieën vallen. De andere gevangene — de enige voor wie Pyros oog had — was een man van het mensenras, gekleed in lompen, die naar de vloer stond te staren. ‘Waarom val je me lastig met dit stel armoedzaaiers, schaarsmeester?’ grauwde Canaillaard.

Padh, die ineendook tot een bevende massa, slikte moeizaam en stak meteen van wal met de toespraak die hij had voorbereid. ‘Deze gevangene. ..’ — hij gaf Sestun een schop — ‘was degene die de slaven uit Soelaas hielp ontsnappen, en deze gevangene...’ — hij wees naar de man, die met een verward, niet-begrijpend gezicht opkeek — ‘dwaalde rond in de buurt van Poort, dat, zoals u weet, verboden gebied is voor burgers.’

‘Maar waarom breng je ze naar mij toe?’ vroeg heer Canaillaard geïrriteerd. ‘Smijt ze in de mijnen, bij de rest van het gepeupel.’

Padh stamelde: ‘Ik dacht dat de mens m-misschien wel een s-spion was.’

De Drakenheer nam de man aandachtig op. Hij was lang en ongeveer vijftig mensenjaren oud. Zijn haar was wit en zijn gladgeschoren gezicht bruin en verweerd, doorgroefd met rimpels. Hij liep erbij als een zwerver, en dat was hij waarschijnlijk ook, dacht Canaillaard vol afkeer. Er was in elk geval niets ongewoons aan hem, of het moesten zijn ogen zijn, die helder en jeugdig waren. Zijn handen waren ook die van een man in de bloei van zijn leven. Waarschijnlijk stroomde er elfenbloed door zijn aderen...

‘De man is zwakzinnig,’ zei Canaillaard uiteindelijk. ‘Moet je hem zien. Hij staat te gapen als een vis op het droge.’

‘Ik geloof d-dat hij, eh, doofstom is, mijn heer,’ zei Padh zwetend.

Canaillaard trok zijn neus op. Zelfs de drakenhelm kon de stank van ko-boldenzweet niet tegenhouden.

‘Dus je hebt een greppeldwerg gevangengenomen, en een spion die niet kan horen of spreken,’ zei Canaillaard bijtend. ‘Gefeliciteerd, Padh. Misschien kun je nu buiten een bosje bloemen voor me gaan plukken.’

‘Als mijn heer het wenst,’ antwoordde Padh ernstig, met een diepe buiging.

Canaillaard begon te lachen, ondanks alles geamuseerd. Padh was een vermakelijk wezen. Jammer dat hij zich niet vaker waste. Hij maakte een handgebaar. ‘Weg met hen. En zelf kun je ook gaan.’

‘Wat zal ik met de gevangenen doen, mijn heer?’

‘Laat de greppeldwerg vanavond Sintel voeren. En breng je spion naar de mijnen. Maar hou hem goed in de gaten. Hij ziet er dodelijk gevaarlijk uit!’ De Drakenheer schaterde het uit.

Pyros klemde zijn kiezen op elkaar en vervloekte die dwaas van een Canaillaard.

Padh maakte opnieuw een buiging. ‘Meekomen jullie,’ grauwde hij met een ruk aan de ketens, en de man strompelde achter hem aan. ‘Jij ook!’ Hij gaf Sestun een por met zijn voet. Dat haalde niets uit. Zodra de greppeldwerg hoorde dat hij de draak moest voeren, was hij flauwgevallen. Er werd een dracoon bij gehaald om hem weg te dragen.

Canaillaard stond op van zijn troon en liep naar zijn bureau. Daar rolde hij zijn kaarten op. ‘Stuur de wyverns erop uit met berichten,’ droeg hij Pyros op. ‘Morgenochtend vliegen we naar Qualinesti om dat land te vernietigen. Houd je gereed voor mijn oproep.’

Toen de bronzen met gouden deuren achter de Drakenheer waren dichtgevallen, stond Pyros, nog steeds in de vorm van een mens, op van zijn bureau en begon koortsachtig door de troonzaal te ijsberen. Er werd aan de deur gekrabd.

‘Heer Canaillaard heeft zich teruggetrokken in zijn privévertrekken,’ riep Pyros, die zich ergerde aan de onderbreking.

De deur ging op een kiertje open.

‘Ik wil u graag spreken, uwe koninklijkheid,’ fluisterde een dracoon.

‘Kom binnen,’ zei Pyros. ‘Maar hou het kort.’

‘De verrader is in zijn opzet geslaagd, uwe koninklijkheid,’ zei de dracoon zachtjes. ‘Hij kon maar heel even weg, omdat hij anders wantrouwen zou wekken. Maar hij heeft de priesteres bij zich—’

‘Naar de Afgrond met de priesteres!’ grauwde Pyros. ‘Dat nieuws is alleen voor Canaillaard interessant. Ga hem er maar mee lastigvallen. Nee, wacht.’

De draak zweeg even. ‘Zoals u mij had opgedragen, ben ik eerst naar u toe gekomen,’ zei de dracoon verontschuldigend. Hij maakte aanstalten om zich haastig terug te trekken.

‘Niet weggaan,’ beval de draak met opgestoken hand. ‘Dit nieuws is toch van nut voor mij. Niet de priesteres. Er staat veel meer op het spel... Ik moet onze verraderlijke vriend spreken. Breng hem vanavond naar me toe, in mijn hol. Zeg niets tegen heer Canaillaard, nog niet. Dan gaat hij zich er misschien mee bemoeien.’ Pyros dacht nu snel na. De elementen van zijn plan vielen op hun plek. ‘Canaillaard zal volledig in beslag worden genomen door Qualinesti.’

Toen de dracoon zich met een buiging terugtrok uit de troonzaal, begon Pyros weer te ijsberen, van de ene kant naar de andere, terwijl hij zich glimlachend in de handen wreef.

12

De parabel van de edelsteen. De verrader onthuld. Tas’ dilemma.

‘Hou daarmee op, brutale vlerk!’ zei Caramon onnozel giechelend. Hij sloeg de hand weg die Eben steels onder zijn rok had laten glijden.

De vrouwen in de kamer lachten zo hartelijk om de capriolen van de twee krijgers dat Tanis bezorgd naar de deur van de cel keek, bang dat het wantrouwen van de wachters zou worden gewekt.

Maritta ving zijn bezorgde blik op. ‘Maak je maar geen zorgen om de wachters,’ zei ze schouderophalend. ‘Er zijn er toch maar twee op deze verdieping, en die zijn de helft van de tijd dronken, zeker nu het leger vertrokken is.’ Ze keek op van haar naaiwerk en glimlachte hoofdschuddend om de vrouwen. ‘Het doet me goed hen te horen lachen, de arme zielen,’ zei ze zachtjes. ‘Ze hebben de afgelopen dagen weinig reden tot vreugde gehad.’

Vierendertig vrouwen zaten bij elkaar in één cel — volgens Maritta zaten er in een nabijgelegen cel nog eens zestig — in zulke erbarmelijke omstandigheden dat zelfs de geharde ex-soldaten in de groep ontzet waren. Op de grond lagen ruwe strooien matten. De vrouwen hadden geen bezittingen, afgezien van wat kleren. Elke ochtend werden ze heel even buiten gelucht. De rest van de tijd werden ze gedwongen uniformen te naaien voor de draconen. Hoewel ze nog maar een paar weken gevangenzaten, waren hun gezichten bleek en ingevallen en hun lichamen uitgemergeld door gebrek aan fatsoenlijk eten.