Tanis ontspande zich. Hij kende Maritta nog maar een paar uur, maar nu al vertrouwde hij op haar beoordelingsvermogen. Zij was degene geweest die de doodsbange vrouwen had gekalmeerd toen de reisgenoten hun cel waren binnengestormd. Zij was degene die hun plan had aangehoord en had gezegd dat het kans van slagen had.
‘Onze mannen werken met jullie mee,’ zei ze tegen Tanis. ‘Maar met de Hogezoekers zullen jullie meer problemen hebben.’
‘De Raad van Hogezoekers?’ vroeg Tanis verbijsterd. ‘Zijn die ook hier? Als gevangenen?’
Maritta knikte met een frons op haar voorhoofd. ‘Hun verdiende loon, omdat ze die zwarte priester geloofden. Maar ze zullen niet weg willen, en waarom zouden ze? Ze hoeven niet in de mijnen te werken, daar zorgt de Drakenheer wel voor. Maar wij staan achter jullie.’ Ze keek om zich heen naar de anderen, die vastberaden knikten. ‘Op één voorwaarde: dat jullie de kinderen niet in gevaar brengen.’
‘Dat kan ik niet garanderen,’ zei Tanis. ‘Dit bedoel ik niet zo wreed als het klinkt, maar we zullen misschien de draak moeten bevechten om de kinderen te kunnen bereiken, en—’
‘De draak bevechten? Vuurslag?’ Maritta keek hem verwonderd aan. ‘Ach wat! Het is helemaal niet nodig om het tegen dat arme dier op te nemen. Sterker nog, als je haar pijn doet, staat de helft van de kinderen klaar om je te wurgen, zo dol zijn ze op haar.’
‘Op een draak?’ vroeg Goudmaan. ‘Wat heeft ze gedaan, een betovering over hen uitgesproken?’
‘Nee. Ik betwijfel of Vuurslag nog wel een spreuk zou kunnen uitspreken.’ Maritta glimlachte bedroefd. ‘Het arme dier is half krankzinnig. Haar eigen kinderen zijn omgekomen bij een of andere grote oorlog, en nu heeft ze zich in haar hoofd gehaald dat onze kinderen van haar zijn. Ik weet niet waar die Drakenheer haar heeft opgeduikeld, maar het was ontzettend gemeen van hem, en ik hoop dat hij er op een dag voor zal boeten!’ Fel brak ze een draad af.
‘Het zal niet moeilijk zijn om de kinderen te bevrijden,’ voegde ze eraan toe toen ze Tanis’ bezorgde gezicht zag. ‘Vuurslag slaapt ’s ochtends altijd lang uit. We geven de kinderen hun ontbijt, nemen ze mee naar buiten om even een rondje te lopen, en al die tijd verroert ze zich niet één keer. Ze zal pas merken dat ze weg zijn als ze wakker wordt, het arme dier.’
De vrouwen, die voor het eerst in lange tijd weer hoop hadden gekregen, begonnen oude kleren te verstellen voor de mannen. Het ging allemaal heel vlotjes, tot het tijd werd om ze aan te trekken.
‘Me scheren!’ brulde Sturm zo woest dat de vrouwen zich haastig voor hem uit de voeten maakten. Sturm had toch al zo zijn twijfels bij het hele verkleedplan, maar hij had besloten er toch in mee te gaan. Het leek de beste manier om de volslagen open binnenplaats tussen het fort en de mijnen over te steken. Maar, zo verkondigde hij, hij stierf liever duizend doden in de handen van de Drakenheer dan dat hij zijn snor zou afscheren. Hij kwam pas tot bedaren toen Tanis voorstelde zijn gezicht met een sjaal te bedekken.
Dat was nog maar net geregeld toen het volgende probleem zich aandiende. Waterwind zei ronduit dat hij weigerde zich als vrouw te verkleden, en wat ze ook tegen hem zeiden, hij liet zich niet vermurwen. Uiteindelijk nam Goudmaan Tanis even apart om hem uit te leggen dat het in hun stam de gewoonte was om een krijger die in de strijd iets lafs deed te dwingen vrouwenkleren te dragen totdat hij zijn mannelijkheid weer had bewezen. Hoe hij dat probleem moest oplossen, wist Tanis niet. Maar Maritta had zich toch al afgevraagd of ze wel kleren hadden die lang genoeg voor hem waren.
Na veel heen en weer gepraat werd besloten dat Waterwind zich in een lange mantel zou hullen en voorovergebogen met een staf zou lopen, als een oude vrouw. Daarna verliep alles probleemloos, voorlopig althans. Laurana liep naar de hoek van de kamer waar Tanis een sjaal om zijn gezicht stond te wikkelen.
‘Waarom scheer jij je niet?’ vroeg Laurana met haar blik op Tanis’ baard gericht. ‘Of geniet je er werkelijk van om met je menselijke kant te koop te lopen, zoals Gilthanas beweert?’
‘Ik loop er niet mee te koop,’ antwoordde Tanis rustig. ‘Ik was het alleen beu om het te moeten ontkennen.’ Hij haalde diep adem. ‘Laurana, het spijt me dat ik zo tegen je tekeerging in de Sla-Mori. Ik had het recht niet—’
‘Daar had je alle recht toe,’ viel Laurana hem in de rede. ‘Ik heb iets gedaan wat alleen een verliefd meisje zou doen. Ik heb jullie allemaal in levensgevaar gebracht met mijn dwaasheid.’ Haar stem haperde even, maar toen had ze zichzelf weer in de hand. ‘Het zal niet meer gebeuren. Ik zal bewijzen dat ik me nuttig kan maken voor de groep.’
Hoe ze dat precies wilde aanpakken, wist ze zelf ook niet. Ze had wel zo hard geroepen dat ze goed kon vechten, maar ze had zelfs nog nooit een konijn gedood. Op het moment was ze zo bang dat ze haar handen achter haar rug moest houden om te voorkomen dat Tanis zou zien hoe erg ze stond te beven. Ze vreesde dat ze, als ze het zichzelf toestond, zou toegeven aan haar zwakte en troost zou zoeken in zijn armen, dus liep ze weg om Gilthanas met zijn vermomming te helpen.
Tanis hield zichzelf voor dat hij blij was dat Laurana eindelijk tekenen van volwassenheid begon te vertonen. Hij weigerde pertinent toe te geven dat hij vergat te ademen wanneer hij in haar grote, glanzende ogen keek.
De middag verstreek snel, en algauw was het avond en brak het moment aan waarop de vrouwen eten naar de mijnen zouden brengen. In gespannen stilte wachtten de reisgenoten op de wachters. Er werd niet meer gelachen. Uiteindelijk was er toch nog een crisis ontstaan. Raistlin, die had gehoest tot hij de uitputting nabij was, had gezegd dat hij te zwak was om hen te vergezellen. Toen zijn broer aanbood om bij hemte blijven, had Raistlin hem geërgerd aangestaard en tegen hem gezegd dat hij niet zo dwaas moest doen.
‘Vanavond hebben jullie mij niet nodig,’ fluisterde de magiër. ‘Laat me met rust. Ik moet slapen.’
‘Ik vind het maar niks om hem hier achter te laten,’ begon Gilthanas, maar voordat hij daar meer over kon zeggen, hoorden ze het getik van klauwen op de vloer buiten de cel, en kwamen er twee draconenwachters naar binnen die allebei stonken naar verschaalde wijn. Een van hen wankelde een beetje toen hij met troebele ogen naar de vrouwen keek.
‘Opschieten,’ zei hij bars.
Toen de ‘vrouwen’ in ganzenpas naar buiten schuifelden, zagen ze zes greppeldwergen in de gang staan met in hun armen enorme pannen die een obscure stoofschotel bevatten. Caramon snoof hongerig de lucht op, maar trok toen vol afkeer zijn neus op. De draconen smeten de deur achter hen dicht. Toen hij vluchtig achteromkeek, zag Caramon zijn tweelingbroer, gehuld in dekens, in een donker hoekje op de grond liggen.
Fizban klapte in zijn handen. ‘Goed gedaan, m’n jongen!’ zei hij opgewonden toen een deel van de muur in de mechanismekamer openzwaaide.
‘Dank je,’ antwoordde Tas bescheiden. ‘Die geheime deur vinden was in feite moeilijker dan hem openmaken. Ik snap niet hoe je dat voor elkaar hebt gekregen. Ik dacht dat ik overal had gekeken.’
Hij maakte aanstalten om door de deur te kruipen, maar bedacht zich toen er iets in hem opkwam. ‘Fizban, kun je tegen dat licht van je zeggen dat hij hier moet blijven? In elk geval tot we weten of daar iemand is? Anders ben ik wel een heel makkelijk doelwit, en we bevinden ons niet ver van de vertrekken van heer Canaillaard.’
‘Ik ben bang van niet,’ zei Fizban hoofdschuddend. ‘Hij vindt het niet leuk om in zijn eentje in het donker te zitten.’
Tasselhof knikte. Dat antwoord had hij al verwacht. Nou ja, het had geen zin om er nog langer bij stil te staan. Als je melk knoeit, zal de kat het opdrinken, zoals zijn moeder altijd zei. Gelukkig leek de smalle gang waar hij inkroop verlaten te zijn. Het vlammetje zweefde ter hoogte van zijn schouder. Hij hielp Fizban erdoor en ging toen op verkenning uit. Ze bevonden zich in een gangetje dat nog geen veertig voet verderop abrupt ophield bij een trap die afdaalde naar de duisternis. Een dubbele bronzen deur aan de oostkant vormde de enige andere uitgang.