‘Spionnen!’ brulde Canaillaard woedend, wijzend naar het balkon. ‘Pak ze, Sintel! Ik wil ze levend hebben!’
Levend, dacht de draak bij zichzelf. Nee, dat kon niet. Hij moest denken aan het vreemde geluid dat hij de vorige avond had gehoord en wist met absolute zekerheid dat de spionnen hem hadden horen praten over de man met de groene edelsteen. Slechts een paar uitverkorenen waren op de hoogte van dat angstaanjagende geheim, dat grote geheim, het geheim waarmee de Koningin van de Duisternis de wereld kon veroveren. Die spionnen moesten dood, zodat het geheim met hen zou sterven.
Pyros spreidde zijn vleugels en zette zich met zijn krachtige achterpoten af van de grond. Met grote snelheid schoot hij de lucht in.
Dat was het dan, dacht Tasselhof. Nu hebben we het voor elkaar. Deze keer zullen we niet ontsnappen.
Op het moment dat hij zich erbij neerlegde dat hij door een draak zou worden geroosterd, hoorde hij de tovenaar één enkel machtswoord roepen. Een onnatuurlijke, ondoordringbare duisternis duwde de kender omver.
‘Rennen!’ hijgde Fizban, die de kender bij zijn hand pakte en overeind trok.
‘Sestun...’
‘Ik heb hem. Rennen!’
Tasselhof gehoorzaamde. Ze stormden de deur uit en de toonzaal in, maar van daaruit had hij geen idee waar ze naartoe gingen. Hij hield gewoon de hand van de oude man vast en rende voor zijn leven. Achter zich hoorde hij de draak vanuit zijn hol omhoog zoeven. Toen hoorde hij zijn stem.
‘Dus je bent een magiegebruiker, spion,’ riep Pyros. ‘Het kan toch niet dat je zo in het donker rondrent. Straks verdwaal je nog. Hier, ik zal je even bijlichten.’
Tasselhof hoorde de draak de lucht diep in zijn reusachtige longen ademen. Opeens werd hij omringd door razende vlammen. De duisternis verdween, verdreven door het felle licht, maar tot zijn verbazing voelde Tas het vuur niet. Hij keek naar Fizban, die met ontbloot hoofd naast hem liep. Ze waren nog in de toonzaal, op weg naar de dubbele deur.
De kender keek over zijn schouder. Achter zich zag hij de draak opdoemen, afschuwelijker dan hij zich had kunnen voorstellen, angstaanjagender dan de zwarte draak in Xak Tsaroth. Opnieuw spuwde de draak vuur, en opnieuw werd Tas in vlammen gehuld. De schilderijen aan de muren vlogen in brand, meubels gingen in vlammen op, gordijnen veranderden in toortsen en rook vulde het vertrek. Maar hij, Sestun en Fizban hadden er geen last van. Bewonderend en oprecht onder de indruk keek Tasselhof naar de tovenaar.
‘Hoe lang kun je dit volhouden?’ riep hij naar Fizban terwijl ze een hoek om zeilden en eindelijk de dubbele bronzen deur in het vizier kregen.
De ogen van de oude man waren groot en niets ziend. ‘Geen idee!’ hijgde hij. ‘Ik wist niet eens dat ik dit kon!’
Een nieuwe steekvlam omhulde hen. Deze keer kon Tasselhof de hitte voelen. Geschrokken keek hij Fizban aan. De tovenaar knikte. ‘Het wordt moeilijk!’ riep hij.
‘Hou vol,’ hijgde Tasselhof. ‘We zijn bijna bij de deur. Daar kan hij niet doorheen.’
Met z’n drieën stormden ze door de bronzen deuren die van de toonzaal naar de gang leidden. Precies op dat moment begaf Fizbans betovering het. Vóór hen was de verborgen deur naar de mechanismekamer. Die was nog open. Tasselhof smeet de bronzen deuren dicht en bleef even staan om op adem te komen.
Net op het moment dat hij wilde zeggen: ‘We hebben het gered’, kwam een van de enorme klauwen van de draak vlak boven zijn hoofd dwars door de muur heen.
Sestun slaakte een gil en wilde naar de trap rennen.
‘Nee!’ Tasselhof greep hem vast. ‘Die leidt naar de vertrekken van Canaillaard!’
‘Terug naar de mechanismekamer,’ riep Fizban. Ze renden door de geheime deur, precies op het moment dat de muur het met een oorverdovend geraas begaf. Ze konden de deur niet dicht krijgen.
‘Kennelijk valt er nog veel over draken te leren,’ prevelde Tas. ‘Zouden er goede boeken zijn over dat onderwerp?’
‘Dus jullie zijn als ratten jullie hol in gevlucht, en nu kunnen jullie geen kant meer op,’ klonk Pyros’ galmende stem aan de andere kant van de muur. ‘Jullie zitten gevangen, en stenen muren houden mij niet tegen.’
Er klonk een afschuwelijk geknars en geschraap. De muren van de mechanismekamer begonnen te trillen en scheuren te vertonen.
‘Het was een goede poging,’ zei Tas spijtig. ‘Die laatste spreuk sloeg echt alles. Maakt het toch iets minder erg om door een draak te worden gedood.’
‘Gedood worden!’ Fizban leek wakker te worden. ‘Door een draak? Dat lijkt me niet! Ik ben nog nooit zo beledigd. Er moet een uitweg zijn...’ Zijn ogen begonnen te glanzen. ‘Langs de ketting naar beneden!’
‘De ketting?’ herhaalde Tas. Hij had het vast verkeerd verstaan met al die scheurende muren om hem heen en het gebrul van die draak en zo.
‘We klimmen langs de ketting naar beneden! Kom mee!’ Opgetogen kakelend draaide Fizban zich om en rende de tunnel in.
Sestun keek Tasselhof weifelend aan, maar inmiddels stak de draak al zijn klauw door de muur. De kender en de greppeldwerg draaiden zich om en renden achter de oude tovenaar aan.
Tegen de tijd dat ze de tunnel uit kwamen, was Fizban al over de ketting naar het grote rad gekropen en op de eerste tand zo groot als een boomstam geklommen. Hij hield zijn gewaad ter hoogte van zijn bovenbenen bijeen en liet zich van het rad om de eerste schakel van de reusachtige ketting vallen. De kender en de greppeldwerg kwamen achter hem aan. Tas begon net te denken dat ze alsnog levend zouden ontkomen, zeker als de zwarte elf onder aan de ketting vandaag een vrije dag had genomen, toen Pyros door de muur van de schacht barstte waar de grote ketting in hing.
Grote delen van de tunnel stortten in, en brokken steen suisden langs hen heen om met een holle bons op de bodem terecht te komen. De muren beefden en de ketting begon te trillen. Boven hen zweefde de draak. Hij zei niets, maar staarde slechts naar hen met zijn rode ogen. Toen ademde hij zo diep in dat het leek of hij alle lucht uit de vallei zoog. Instinctief wilde Tas zijn ogen dichtknijpen, maar hij bedacht zich. Hij had nog nooit een draak zien vuurspuwen, en hij wilde het voor geen goud missen, zeker nu het erop leek dat dit zijn laatste kans was.
Vlammen schoten uit de bek en de neusgaten van de draak. De golf van hitte alleen was al genoeg om Tasselhof bijna van de ketting te duwen. Opnieuw golfde het vuur echter om hem heen zonder dat hij er last van had. Fizban kakelde opgetogen.
‘Heel slim, oude man,’ zei de draak boos. ‘Maar ook ik ben een magiegebruiker, en ik kan voelen dat je verzwakt. Ik hoop dat je kunt lachen om je eigen slimheid, helemaal tot aan de bodem.’
Weer laaiden er vlammen op, maar deze keer waren ze niet gericht op de bevende gestalten die zich aan de ketting vastklampten. In plaats daarvan raakte het drakenvuur de ketting zelf. De ijzeren schakels gloeiden rood op. Pyros spuwde opnieuw vuur, waarop de schakels witheet werden. Bij de derde keer smolten ze. Met een laatste, hevige rilling begaf de enorme ketting het en stortte in de duistere diepte.
Pyros keek de vallende ketting na. Ervan overtuigd dat de spionnen het niet meer konden navertellen, vloog hij terug naar zijn hol, waar hij Canaillaard zijn naam hoorde roepen.
In de duisternis die de draak achterliet begon het grote tandrad, eindelijk bevrijd van de ketting die hem eeuwenlang op zijn plaats had gehouden, luid krakend te draaien.
14
Matafleur. Het magische zwaard. Witte veren.
Het licht van Maritta’s toorts verlichtte een grote, kale, raamloze kamer.Er stonden geen meubels. Het enige wat zich in het koude, stenen vertrek bevond waren een grote bak met water, een emmer vol met zo te ruiken verrot vlees, en een draak.
Tanis hield zijn adem in. Hij had de zwarte draak in Xak Tsaroth al ontzagwekkend gevonden, maar die viel in het niet vergeleken bij deze rode draak. Haar hol was reusachtig, waarschijnlijk ruim honderd voet in doorsnee, en de draak lag languit over de gehele lengte op de grond, met het puntje van haar staart tegen de verste muur. Even bleven de reisgenoten verbijsterd staan, vervuld met afgrijselijke visioenen van die reusachtige kop die omhoogkwam en hen verteerde met het vuur dat rode draken konden spuwen, het vuur dat Soelaas had verwoest.