Toen zijn familiefortuin in rook was opgegaan, had Eben nog maar één ding wat hij kon verkopen: zichzelf. Hij was intelligent, handig met een zwaard en onwankelbaar trouw aan eenieder die hem betaalde. Tijdens een reis naar het noorden, op zoek naar mogelijke kopers, kwam Eben Canaillaard tegen. Eben was onder de indruk geweest van Canaillaards macht en had zich geliefd weten te maken bij de kwaadaardige priester. Maar belangrijker nog, hij was erin geslaagd zich nuttig te maken voor Pyros. De draak had ontdekt dat Eben charmant, intelligent, vindingrijk en betrouwbaar was — dat laatste na een paar proefnemingen.
Vlak voordat het drakenleger toesloeg, werd Eben teruggestuurd naar zijn geboorteplaats, Poort. Hij ‘ontsnapte’ en vormde zijn verzetsgroep. Het feit dat hij op Gilthanas en zijn groep krijgers was gestuit tijdens hun eerste poging om Pax Tharkas binnen te vallen, was een gelukstreffer die Ebens verstandhouding met zowel Canaillaard als Pyros nog verder verbeterde. Toen de priesteres ook nog eens in Ebens handen viel, kon hij zijn geluk niet op. Het gaf aan hoe gunstig de Duistere Koningin hem gezind was, dacht hij.
Hij bad dat dat zo zou blijven. Hij kon wel enige goddelijke invloed gebruiken als hij in deze verwarring de man met de groene edelsteen moest vinden. Honderden mannen liepen onzeker rond te dwalen. Eben zag zijn kans schoon om Canaillaard nog een gunst te bewijzen.
‘Tanis wil dat jullie allemaal naar de binnenplaats gaan,’ riep hij. ‘Om je bij je gezin te voegen.’
‘Nee! Dat is niet volgens het plan!’ riep Elistan in een poging hen tegen te houden, maar hij was te laat. Zodra de mannen zagen dat hun gezinnen bevrijd waren, renden ze naar buiten. Een paar honderd greppeldwergen vergrootten de verwarring nog door vrolijk mee te rennen, wellicht denkend dat het een feestdag was.
Eben keek verwoed om zich heen, op zoek naar de man met de groene edelsteen, maar besloot toen in de gevangenis te gaan zoeken. Daar trof hij de man in zijn eentje zittend op de grond aan. Hij staarde verdwaasd om zich heen naar de lege cel. Snel knielde Eben naast hem neer, terwijl hij zich uit alle macht probeerde te herinneren hoe de man heette. Het was een vreemde naam, een beetje ouderwets...
‘Berem,’ zei Eben na een tijdje. ‘Berem?’
De man keek op. Voor het eerst in vele weken straalde zijn gezicht iets van interesse uit. Hij was niet doofstom, zoals Padh had aangenomen. Nee, hij was geobsedeerd, een man die volkomen in beslag werd genomen door zijn eigen geheime queeste. Hij was echter ook een mens, en het geluid van een andere mensenstem die zijn naam sprak was een grote troost voor hem.
‘Berem,’ zei Eben. Nerveus likte hij zijn lippen. Nu hij de man te pakken had, wist hij niet goed wat hij met hem moest doen. Hij wist dat die arme zielen op de binnenplaats meteen de veiligheid van de mijnen zouden opzoeken zodra de draak toesloeg. Hij moest Berem hier weg zien te krijgen voordat Tanis hen betrapte. Maar waar naartoe? Hij kon de man meenemen naar het fort, zoals Pyros had bevolen, maar dat idee stond Eben niet aan. Canaillaard zou hen daar zeker vinden, zijn wantrouwen zou worden gewekt en dan zou hij vragen gaan stellen die hij niet kon beantwoorden.
Nee, er was maar één veilige plek waar Eben hem mee naartoe kon nemen: buiten de muren van Pax Tharkas. Ze konden zich in de wildernis verborgen houden tot de ergste commotie voorbij was en vervolgens in het donker het fort binnen glippen. Nu hij zijn besluit had genomen, pakte Eben Berem bij zijn arm en hielp hem overeind.
‘Er gaat een gevecht uitbreken,’ zei hij. ‘Ik ga je wegbrengen en ik zorg ervoor dat je veilig bent tot het voorbij is. Ik ben je vriend. Begrijp je me?’
De man keek hem aan met een indringende blik vol wijsheid en intelligentie. Het was niet de leeftijdloze blik van een elf, maar die van een mens die talloze jaren vol kwellingen heeft moeten doorstaan. Berem zuchtte zachtjes en knikte.
Woedend liep Canaillaard met grote passen zijn kamer uit, rukkend aan zijn leren pantserhandschoenen. Achter hem aan draafde een dracoon met in zijn handen de goedendag van de Drakenheer, Nachtbrenger. Andere draconen liepen druk rond om de bevelen uit te voeren die Canaillaard gaf terwijl hij de gang inliep, terug naar Pyros’ hol.
‘Nee, stelletje dwazen, niet het leger terugroepen! Dit zal niet zoveel tijd kosten. Vóór de avond valt, zal Qualinesti in de as liggen. Sintel!’ bulderde hij terwijl hij de deuren opensmeet die naar het hol van de draak leidden en op de richel ging staan. Als hij naar boven keek, naar het balkon, zag hij rook en vlammen, en in de verte hoorde hij het gebrul van de draak.
‘Sintel!’ Geen antwoord. ‘Hoe lang doe je erover om een handjevol spionnen te pakken te krijgen?’ vroeg hij woedend. Toen hij zich omdraaide, struikelde hij bijna over een draconenkapitein.
‘Wilt u het drakenzadel gebruiken, mijn heer?’
‘Nee, daar is geen tijd voor. En trouwens, dat gebruik ik alleen in de strijd, en daarbuiten valt niets te vechten. Het zijn hooguit een paar honderd slaven die moeten worden verbrand.’
‘Maar de slaven hebben de wachters in de mijnen overmeesterd en voegen zich nu bij hun gezinnen op de binnenplaats.’
‘Hoeveel manschappen heb je tot je beschikking?’
‘Bij lange na niet genoeg, mijn heer,’ zei de draconenkapitein met een scherpe glinstering in zijn ogen. De kapitein had het van het begin af aanonverstandig gevonden om het garnizoen zo sterk uit te dunnen. ‘We zijn niet misschien een man of veertig, vijftig, tegenover meer dan driehonderd mannen en evenveel vrouwen. De vrouwen zullen ongetwijfeld zij aan zij vechten met de mannen, mijn heer, en als ze zich weten te organiseren en de bergen in vluchten—’
‘Ach wat. Sintel!’ riep Canaillaard. In een ander deel van het fort hoorde hij een zware, metaalachtige bons. Toen hoorde hij nog een geluid: dat van het eeuwenlang ongebruikte tandrad, dat krakend protesteerde nu het in beweging werd gebracht. Canaillaard stond zich net af te vragen wat die merkwaardige geluiden te betekenen hadden, toen Pyros afdaalde in zijn hol.
De Drakenheer rende terug naar de richel op het moment dat Pyros langs hem heen suisde. Snel en vaardig klauterde hij op de rug van de draak. Hoewel ze werden gescheiden door wederzijds wantrouwen, vulden de twee elkaar prima aan in de strijd. Hun haat jegens de mindere rassen die ze wilden overheersen en hun honger naar macht had een band tussen hen gesmeed die krachtiger was dan ze allebei wilden toegeven.
‘Vliegen!’ brulde Canaillaard, en Pyros steeg op.
‘Het heeft geen zin, mijn vriend,’ zei Tanis zachtjes tegen Sturm. Hij legde zijn hand op de schouder van de ridder, die verwoed om orde riep. ‘Verspil je adem niet langer. Bewaar je energie maar voor het gevecht.’
‘Er komt helemaal geen gevecht.’ Sturm hoestte, schor van het schreeuwen. ‘We zullen allemaal omkomen, als ratten in de val. Waarom luisteren die dwazen niet?’
Hij en Tanis stonden aan de noordzijde van de binnenplaats. In het zuiden zagen ze de bergen waarop hun hoop was gevestigd. Een voet of twintig achter hen bevond zich de reusachtige poort van Pax Tharkas, die elk moment kon opengaan om het omvangrijke draconenleger binnen te laten. Ergens binnen de muren waren Canaillaard en de rode draak.
Vruchteloos probeerde Elistan de mensen tot bedaren te brengen en ertoe te bewegen naar het zuiden te gaan. Maar de mannen moesten en zouden eerst hun vrouw vinden, en de vrouwen moesten en zouden eerst hun kinderen vinden. Een enkel reeds herenigd gezin liep inmiddels in zuidelijke richting, maar te laat en te langzaam.
Nu steeg Pyros als een bloedrode, brandende komeet op uit het fort, met zijn gladde vleugels langs zijn flanken. Zijn lange staart golfde achter hem aan. Zijn voorpoten hield hij dicht tegen zijn lijf terwijl hij in de lucht snelheid maakte. Op zijn rug reed de Drakenheer met zijn afzichtelijke drakenmasker, waarvan de gouden hoorns glansden in het zonlicht. Canaillaard hield zich met beide handen vast aan de stekelige manen van de draak terwijl ze samen de door de zon verlichte hemel in schoten en een nachtschaduw wierpen op de binnenplaats in de diepte.