Выбрать главу

De reisgenoten raakten elkaar kwijt in het gewoel. Laurana was van iedereen afgesneden. Gilthanas had geprobeerd bij haar in de buurt te blijven, maar hij werd door de massa meegesleurd. De elfenmaagd was banger dan ze ooit voor mogelijk had gehouden en wilde zich het liefst verstoppen, maar werd met haar rug tegen de muur van het fort gedwongen. Terwijl ze met haar zwaard in haar hand vol afschuw keek naar de felle strijd die was losgebarsten, viel er vóór haar een man op de grond, met zijn handen tegen zijn buik gedrukt. Zijn vingers waren rood van het bloed. Zijn starre, dode ogen leken haar aan te staren terwijl zijn bloed een plas vormde aan haar voeten. Vol afschuw en fascinatie keek Laurana naar het bloed, tot ze voor zich een geluid hoorde. Bevend keek ze op, recht in het afzichtelijke reptielengezicht van degene die de man had gedood.

Toen de dracoon de kennelijk van angst verlamde elfenmaagd voor zich zag, ging hij ervan uit dat ze een makkelijke prooi zou zijn. Hij likte met zijn lange tong aan zijn met bloed bevlekte zwaard, sprong over het lijk van zijn slachtoffer heen en stortte zich op Laurana.

Met een keel die schrijnde van angst omklemde Laurana haar zwaard en verdedigde zichzelf puur op instinct. Blindelings stak ze toe, met een opwaartse beweging. De dracoon was volkomen verrast toen het zwaard in zijn lijf gleed. Laurana voelde het vlijmscherpe elfenwapen dwars door wapenrusting en vlees heen gaan, hoorde het gekraak van botten en de laatste, gorgelende kreet van het monster. Dat veranderde in steen, waardoor het zwaard uit haar handen werd gerukt. Maar met een afstandelijkheid die haar zelf verbaasde, dacht Laurana terug aan wat ze de krijgers had horen zeggen: dat het stenen lijk vanzelf tot stof zou vergaan als ze even geduld had. Daarop zou ze haar wapen weer kunnen pakken.

Ze werd omringd door de geluiden van de strijd: het gegil, de doodskreten, de klappen, het gekreun, het gerinkel van staal, maar ze hoorde er niets van.

Kalm wachtte ze af tot het lichaam verkruimelde. Toen bukte ze, veegde het stof met haar hand opzij, greep het gevest van haar zwaard en tilde het op. De met bloed besmeurde kling weerkaatste het zonlicht en haar vijand lag dood aan haar voeten. Ze keek om zich heen, maar zag Tanis niet. Ze zag helemaal niemand die ze kende. Voor hetzelfde geld waren ze dood. Voor hetzelfde geld zou zij binnen een paar tellen dood zijn.

Laurana sloeg haar blik op naar de zonovergoten hemel. De wereld die ze binnenkort wellicht achter zich zou laten leek gloednieuw. Elk voorwerp elke steen, elk boomblad leek zo scherp dat het pijn deed aan haar ogen. Een warme, geurige bries stak op uit het zuiden en verdreef de onweerswolken die zich boven haar thuisland in het noorden hadden samengepakt. Laurana’s geest, bevrijd uit zijn gevangenis van angst, rees tot boven de wolken, en haar zwaard flitste in het ochtendlicht.

15

De drakenheer. Matafleurs kinderen.

Canaillaard bestudeerde de vier mannen die op hem afkwamen. Dit waren geen slaven, besefte hij. Toen herkende hij hen als degenen die met de goudharige priesteres meereisden. Dit waren dus degenen die Onyx in Xak Tsaroth hadden verslagen, ontsnapt waren uit de slavenkaravaan en in Pax Tharkas hadden ingebroken. Hij had het gevoel dat hij hen kende: de ridder uit dat verwoeste land vol vergane glorie, de halfelf die zich probeerde voor te doen als een mens, de verminkte, ziekelijke magiër en diens tweelingbroer, een reus van een man van wie de herseninhoud waarschijnlijk omgekeerd evenredig was aan zijn omvang.

Het zal een interessant gevecht worden, dacht hij. Hij was bijna blij met het vooruitzicht een man-tot-mangevecht te kunnen voeren, want dat was lang geleden. Langzamerhand kreeg hij er genoeg van om een leger aan te voeren vanaf de rug van een draak. Dat herinnerde hem aan Sintel, en hij wierp een vluchtige blik op de hemel, zich afvragend of hij van die kant hulp kon verwachten.

Het leek er echter op dat de rode draak zo zijn eigen problemen had. Matafleur had al oorlogen uitgevochten toen Pyros nog in het ei had gezeten, en wat ze aan kracht tekort kwam, maakte ze goed met ervaring en sluwheid. Waar zij waren, klonk het geraas van vlammen en regende het drakenbloed.

Schouderophalend wendde Canaillaard zich weer tot het viertal dat behoedzaam op hem afkwam. Hij kon horen dat de magiegebruiker zijn metgezellen waarschuwde dat Canaillaard een priester van de Koningin van de Duisternis was en haar als zodanig om hulp kon vragen. Canaillaard wist van zijn spionnen dat deze magiegebruiker weliswaar jong was, maar vervuld van een vreemde macht, en dat hij als zeer gevaarlijk moest worden beschouwd.

De vier zeiden niets. Deze mannen hoefden niet onderling te overleggen, en het was ook niet nodig om iets tegen de vijand te zeggen. Wat razernij betrof: die was overbodig. Dit gevecht zou koeltjes worden gevoerd. De grootste overwinnaar zou de dood zijn.

Aldus kwam het viertal op hem af, een omtrekkende beweging makend, want hij had niets wat hij als rugdekking kon gebruiken. Canaillaard liet zich diep door zijn knieën zakken en liet Nachtbrenger een wijde boog beschrijven om hen op een afstand te houden terwijl hij een aanvalsplan bedacht. Nu waren zij in de meerderheid; dat moest hij snel rechtzetten. Met Nachtbrenger in zijn rechterhand sprong de boosaardige priester met alle kracht die hij in zijn machtige benen had op zijn tegenstanders af, die volkomen werden verrast door zijn plotselinge beweging. Hij hief zijn goedendag niet eens. Het enige wat hij nu nodig had, was zijn dodelijke aanraking. Zijn sprong bracht hem vlak voor Raistlin. Hij pakte de magiegebruiker bij zijn schouder en fluisterde snel een gebed aan zijn Duistere Koningin.

Raistlin gilde het uit. Zijn lichaam werd doorboord door onzichtbare, duivelse wapens, en kermend van pijn liet hij zich op de grond vallen. Caramon slaakte een oorverdovende brul en sprong op Canaillaard af, maar daar was de priester op voorbereid. Hij haalde uit met Nachtbrenger en schampte daarmee de krijger. ‘Middernacht,’ fluisterde Canaillaard. Caramons gebrul ging over in een kreet van paniek toen de betoverde goedendag hem verblindde.

‘Ik kan niets zien! Tanis, help me!’ riep de grote krijger terwijl hij als een blinde rond strompelde. Met een grimmige lach gaf Canaillaard hem een stevige dreun op zijn hoofd. Caramon sloeg als een gevelde os tegen de grond.

Uit zijn ooghoek zag Canaillaard de halfelf op hem afspringen met een door elfen vervaardigd dubbelhandig zwaard. Canaillaard draaide zich snel om om Tanis’ slag met de massief eikenhouten greep van Nachtbrenger af te weren. Even waren de twee tegenstanders in evenwicht, maar uiteindelijk won Canaillaard het op pure kracht. Hij smeet Tanis op de grond.

De Solamnische ridder hief groetend zijn zwaard. Dat was een kostbare fout. Daardoor had Canaillaard tijd om een ijzeren naald uit zijn zak te pakken. Die hief hij, waarop hij opnieuw de Koningin van de Duisternis opriep om haar priester te verdedigen. Sturm, die al met grote passen op hem afliep, voelde opeens zijn lichaam steeds zwaarder worden, tot hij niet meer kon lopen.

Tanis, die op de grond lag, had het gevoel dat hij door een onzichtbare hand op de grond werd gehouden. Hij kon zich niet bewegen. Hij kon niet eens zijn hoofd draaien. Zijn tong was zo dik dat hij geen woordkon uitbrengen. Hij hoorde Raistlins gekwelde gegil wegsterven. Hij hoorde Canaillaard lachen en luidkeels een lofzang op de Duistere Koningin uitspreken. Tanis kon slechts vol wanhoop toekijken terwijl de Drakenheer met zijn goedendag geheven op Sturm afliep, klaar om een eind te maken aan diens leven.

‘Baravais, Kharas!’ zei Canaillaard in het Solamnisch. Hij hief de goedendag in een afschuwelijke, spottende imitatie van de riddergroet, wetend dat de ridder zich geconfronteerd zag met de ergste dood die hij zich kon voorstellen: overgeleverd aan de grillen van zijn vijand.

Opeens werd er een hand op Canaillaards pols geklemd. Vol verbijstering staarde hij ernaar. Het was de hand van een vrouw. Hij voelde een macht zo groot als die van hemzelf, een heiligheid zo groot als zijn onheiligheid. Door haar aanraking verslapte Canaillaards concentratie en haperden zijn gebeden tot de Duistere Koningin.