Выбрать главу

‘Jij ook.’ De halfelf grijnsde.

Opeens stonden ze allebei stil, omdat ze in het donker tegen Caramon opbotsten.

‘Volgens mij zijn we er,’ zei Caramon.

In het licht van de straatlampen die aan de boomtakken hingen zagen ze Tasselhof als een greppeldwerg omhoogklimmen. De anderen volgden in een lager tempo, waarbij Caramon zijn broer hielp. Tanis klemde zijn kaken opeen tegen de pijn in zijn handen en klom langzaam door het snel dunner wordende najaarsbladerdak omhoog. Met de handigheid van een inbreker klom Tas inmiddels al over de balustrade heen die om het portiek stond. De kender sloop naar de deur en speurde links en rechts de loopbrug af. Toen hij daar niemand zag, gebaarde hij naar de anderen. Vervolgens bestudeerde hij het slot en glimlachte tevreden bij zichzelf. De kender haalde iets uit een van zijn vele buidels. Binnen een paar tellen zwaaide de deur van Tika’s huis open.

‘Kom binnen,’ zei hij, alsof hij de gastheer was.

Ze dromden het huisje binnen, waarbij de lange barbaar gedwongen was te bukken om te voorkomen dat hij zijn hoofd zou stoten aan het plafond. Tas trok de gordijnen dicht. Sturm schoof een stoel bij voor de dame, en de lange barbaar ging achter haar staan. Raistlin pookte het vuur op.

‘Houd de wacht,’ zei Tanis. Caramon knikte. De krijger had al postgevat bij een raam en stond naar de duisternis te turen. Het licht van een straatlantaarn scheen door de gordijnen de kamer binnen, zodat er donkere schaduwen op de muren vielen. Een hele tijd zei niemand iets, maar staarde iedereen elkaar aan.

Tanis ging zitten en richtte zijn blik op de vrouw. ‘De blauw kristallen staf’ zei hij zachtjes. ‘Hij heeft die man genezen. Hoe kan dat?’

‘Dat weet ik niet.’ Ze aarzelde. ‘Ik... ik heb hem nog niet zo lang.’

Tanis keek naar zijn handen. Ze bloedden nog steeds op de plekken waar het touw de huid had weggeschuurd. Hij stak ze naar haar uit.

Langzaam en met een bleek gezicht raakte de vrouw hem met de stafaan. Die gloeide blauw op. Tanis voelde een lichte, tintelende schok door zijn lichaam gaan. Voor zijn ogen verdween het bloed op zijn handpalmen, werd de huid glad en onbeschadigd en trok de pijn weg, om vervolgens helemaal te verdwijnen. ‘Ware heling!’ zei hij vol ontzag.

4

De open deur. Vlucht in de duisternis.

Raistlin ging voor de haard in de gloed van het vuur zitten en wreefin zijn smalle handen. Zijn gouden ogen leken feller dan de vlammen toen hij gebiologeerd staarde naar de blauw kristallen staf die op de schoot van de vrouw lag.

‘Wat denk je ervan?’ vroeg Tanis.

‘Als ze een charlatan is, is ze wel een goede,’ merkte Raistlin bedachtzaam op.

‘Jij, worm! Hoe durf je de stamhoofdsdochter een charlatan te noemen?’ De lange barbaar liep met zijn voorhoofd vertrokken in een vervaarlijke frons op Raistlin af. Caramon maakte een laag, grommend geluid diep in zijn keel en verliet het raam om achter zijn broer te gaan staan.

‘Waterwind...’ De vrouw legde haar hand op ’s mans arm toen hij weer naast haar kwam staan. ‘Toe. Hij heeft geen kwaad in de zin. Het is alleen maar juist dat ze ons niet vertrouwen. Ze kennen ons immers niet.’

‘En wij kennen hen ook niet,’ bromde de man.

‘Zou ik hem eens mogen bestuderen?’ vroeg Raistlin.

Goudmaan knikte en hield hem de staf voor. De magiër strekte zijn lange, benige armen uit en graaide er met zijn magere handen gretig naar. Zodra hij de staf echter aanraakte, ontstond er een felle blauwe flits en klonk er een felle donderklap. Met een kreet van pijn en schrik trok Raistlin zijn hand terug. Caramon sprong naar voren, maar zijn broer hield hem tegen.

Nee, Caramon,’ fluisterde Raistlin hees, wrijvend over zijn gewonde hand. ‘De dame had hier niets mee te maken.’

En inderdaad, de vrouw zat vol verwondering naar haar staf te kijken.

‘Wat krijgen we nou?’ vroeg Tanis geërgerd. ‘Een staf die tegelijkertijd geneest en verwondt?’

‘Het is heel simpeclass="underline" hij weet wat voor vlees hij in de kuip heeft.’ Raistlin likte zijn lippen. Zijn ogen glinsterden. ‘Kijk maar. Caramon, pak de staf.’

‘Mooi niet!’ De krijger deinsde terug alsof het een slang was.

‘Pak die staf!’ beval Raistlin.

Met tegenzin stak Caramon zijn bevende hand uit. Naarmate zijn vingers dichterbij kwamen, begon zijn arm steeds heviger te trillen. Met zijn ogen dicht en zijn tanden op elkaar, voorbereid op de pijn, raakte hij de staf aan. Er gebeurde niets.

Geschrokken sperde Caramon zijn ogen open. Hij pakte de staf met zijn enorme hand vast, tilde hem op en grijnsde.

‘Zie daar.’ Raistlin gebaarde alsof hij een illusionist was die zijn publiek vermaakte met een goocheltruc. ‘Alleen eenvoudige, goedaardige lieden met een zuiver hart’ — zijn sarcasme was bijtend — ‘kunnen de staf aanraken. Het is waarlijk een helende staf, gezegend door deze of gene god. Het is geen magisch voorwerp. Ik heb nog nooit gehoord van een magisch voorwerp dat helende krachten had.’

‘Stil!’ zei Tasselhof, die Caramons plaats bij het raam had ingenomen, bevelend. ‘De wachters van de Theocraat!’ waarschuwde hij zachtjes. Niemand zei iets. Nu hoorden ze allemaal de klepperende voetstappen van kobolden op de loopbruggen die de takken van de vallenbomen met elkaar verbonden.

‘Ze zijn huiszoekingen aan het verrichten,’ fluisterde Tanis ongelovig terwijl hij luisterde naar het geluid van vuisten die bij een van de buren op de deur beukten.

‘Doe open, in naam van de Zoekers!’ zei iemand met krakende stem. Het bleef even stil, waarna die zelfde kobold zei: ‘Niemand thuis. Zullen we de deur intrappen?’

‘Nee,’ zei een ander. ‘We kunnen beter gewoon verslag uitbrengen aan de Theocraat, dan kan hij de deur intrappen. Als de deur nou niet op slot was, zou het anders zijn, dan zouden we het recht hebben naar binnen te gaan.’

Tanis keek naar de deur tegenover zich. Plotseling huiverde hij. Hij had durven zweren dat ze de deur hadden gesloten en vergrendeld, maar nu stond hij op een kier!

‘De deur!’ fluisterde hij. ‘Caramon...’

Maar de krijger was al met zijn rug tegen de muur achter de deur gaan staan. Hij balde zijn handen tot vuisten.

De klepperende voetstappen kwamen dichterbij en hielden voor de deur op. ‘Doe open, in naam van de Zoekers!’ De kobolden begonnen op de deur te bonzen, maar hielden daar verrast mee op toen hij openzwaaide.

‘Hier is niemand,’ zei er een. ‘Kom, we gaan verder.’

‘Jij hebt ook geen fantasie, Groem,’ zei een ander. ‘Dit is een uitgelezen kans om een paar zilverstukken te verdienen.’

Een kobold stak zijn hoofd om de open deur. Zijn blik bleef rusten op Raistlin, die kalm was blijven zitten met zijn staf tegen zijn schouder. De kobold gromde van schrik, maar begon toen te lachen.

‘Oh, ho! Kijk nou eens wat we hebben gevonden. Een staf!’ De ogen van de kobold glansden. Hij deed een stap in Raistlins richting, met zijn kameraad dicht op zijn hielen. ‘Geef me die staf.’

‘Met genoegen,’ fluisterde de magiër. Hij stak zijn eigen staf uit. ‘Shirak,’ zei hij. De kristallen bol lichtte fel op. Krijsend knepen de kobolden hun ogen dicht, tastend naar hun zwaard. Op dat moment sprong Caramon van achter de deur tevoorschijn, greep de kobolden bij hun nek en sloeg met een misselijkmakende dreun hun koppen tegen elkaar. De slappe koboldenlichamen vielen op een stinkende hoop.

‘Dood?’ vroeg Tanis terwijl Caramon zich over hen heen boog om hen in het licht van Raistlins staf te onderzoeken.

‘Ik ben bang van wel.’ Caramon zuchtte. ‘Ik heb ze een te harde dreun gegeven.’

‘Nu hebben we het voor elkaar,’ zei Tanis grimmig. ‘We hebben nog twee wachters van de Theocraat vermoord. Hij zal het dorp opjutten tot ze naar de wapenen grijpen. Ons een paar dagen gedeisd houden is geen optie meer. We moeten hier weg. En jullie tweeën’ — hij wendde zich tot de barbaren — ‘kunnen maar beter met ons meegaan.’