Выбрать главу

Eén gewoonte van de Que-shu hield het stel wel in ere, en dat was het gegeven dat het bruidsgeschenk en het bruidegomgeschenk niet konden worden gekocht. Dat symbool van de liefde moesten de geliefden zelf vervaardigen. De geschenken zouden tijdens het uitspreken van de geloften worden uitgewisseld.

Toen de stralen van de zon zich spreidden aan de hemel, nam Elistan zijn plaats op een kleine heuvel in. Aan de voet van die heuvel verzamelden de mensen zich. Uit het oosten kwamen Tika en Laurana, ieder met een toorts in hun handen. Achter hen liep Goudmaan, stamhoofdsdochter. Haar haren vielen als een waterval van gesmolten goud, doorspekt met zilver om haar schouders. Op haar hoofd had ze een kroon van herfstbladeren. Ze droeg de eenvoudige, met bont afgezette tuniek van hertenleer die ze ook tijdens hun avontuur aan had gehad. Om haar hals glinsterde het medaillon van Mishakal. Haar bruidsgeschenk was gewikkeld in een doek zo fijn als een spinnenweb, want haar geliefde moest het als eerste zien.

Tika liep plechtig en met troebele ogen van verwondering voor haar uit. Het hart van het jonge meisje was vervuld van haar eigen dromen.

Voor haar leek het grote mysterie dat mannen en vrouwen deelden helemaal niet zo beangstigend meer te zijn als ze had gevreesd, maar een zoete, mooie ervaring.

Laurana, die naast Tika liep, hield haar toorts hoog geheven om het wegstervende daglicht te ondersteunen. De mensen prevelden om Goudmaans schoonheid, maar vielen stil als Laurana langskwam. Goudmaan was een mens, en haar schoonheid was die van bomen, bergen en de hemel. Laurana’s schoonheid was die van de elfen, bovenaards en mysterieus.

De twee vrouwen brachten de bruid naar Elistan toe en draaiden zich toen om naar het westen in afwachting van de bruidegom.

Fel brandende toortsen verlichtten Waterwinds weg. Met een zachte, weemoedige uitdrukking op hun gezicht gingen Sturm en Tanis hem plechtig voor. Waterwind kwam achter hen aan, hoog boven hen uittorenend, en zijn gezicht stond net zo streng als anders. Maar zijn ogen straalden een vreugde uit die het licht van de toortsen overtrof. Zijn zwarte haar was gekroond met herfstbladeren en over zijn bruidegomgeschenk lag een zakdoek van Tasselhof. Achter hem liepen Flint en de kender. Caramon en Raistlin kwamen als laatste. De magiër droeg zijn eigen staf met het lichtgevende kristal in plaats van een toorts.

De mannen brachten de bruidegom naar Elistan toe en voegden zich toen bij de vrouwen. Tika had opeens Caramon aan haar zijde. Verlegen raakte ze zijn hand aan. Met een tedere glimlach naar haar omvatte hij haar kleine hand, zodat die geheel verdween in zijn grote hand.

Toen Elistan naar Waterwind en Goudmaan keek, moest hij denken aan het afschuwelijke verdriet, de angst en de gevaren die ze hadden getrotseerd, en bedacht hij hoe hard het leven voor hen was geweest. Had de toekomst wel iets anders in petto? Even werd hij zo overweldigd door emoties dat hij niets kon zeggen. Het bruidspaar zag zijn verdriet, begreep het wellicht ook, en ze staken geruststellend hun armen naar hem uit. Elistan trok hen tegen zich aan en fluisterde woorden die alleen voor hun oren bestemd waren.

‘Jullie liefde en jullie geloof in elkaar hebben deze wereld weer hoop geschonken. Allebei waren jullie bereid je leven op te offeren voor die belofte van hoop, en ieder van jullie heeft ooit het leven van de ander gered. Nu schijnt de zon, maar zijn stralen worden zwakker en voor ons ligt de nacht. Voor jullie is het net zo, mijn vrienden. Jullie wacht een lange duisternis voordatje de ochtend zult bereiken. Maar jullie liefde zal je als een toorts de weg wijzen.’

Toen deed Elistan een stap achteruit en sprak de genodigden toe. Zijn stem, die in eerste instantie hees klonk, werd steeds sterker, want hij voelde zich omringd door de vrede van de goden en wist dat zij dit paar hun zegen gaven.

‘De linkerhand is de hand van het hart,’ zei hij terwijl hij Goudmaans linkerhand in de linkerhand van Waterwind legde en zijn eigen linkerhand eroverheen hield. ‘Wij geven elkaar de linkerhand, opdat de liefde in het hart van deze man en deze vrouw zich mag samenvoegen tot iets groters, zoals twee beekjes samenkomen om een machtige rivier te vormen. De rivier stroomt door het land, vertakt zich in zijrivieren en verkent nieuwe wegen, maar wordt immer aangetrokken door de eeuwige zee. Ontvang hun liefde, Paladijn, grootste der goden. Zegen hen en schenk hun vrede, in elk geval in hun hart, al is er in dit verscheurde land geen vrede te vinden.’

In de gewijde stilte sloegen mannen en vrouwen hun armen om elkaar heen. Vrienden gingen dichter bij elkaar staan, kinderen zwegen en kropen tegen hun ouders aan. Harten vol rouw vonden troost. Vrede vervulde hen.

‘Leg dan nu jullie geloften aan elkaar af,’ zei Elistan, ‘en wissel de geschenken van jullie hand en hart uit.’

Goudmaan keek Waterwind recht in de ogen en sprak zachtjes.

Draken rijden op de wind en in het noorden woedt de strijd. De wijzen roepen eensgezind voor onversaagdheid en voor moed voor wijsheid is het nu de tijd, hier waar de strijd het hevigst woedt. Dat alles is nu groter dan de belofte van een vrouw aan een man.’
Maar jij en ik belijden hier door brandende vlakte en donkere aard’ de hemel die schonk aan mens en dier het leven, de adem van ons bestaan die in de leegte tussen ons waart, alsmede het altaar waarvoor wij staan. Dat alles wordt nu groter van de belofte van een vrouw aan een man.

Toen sprak Waterwind:

In het diepst van een winter die gaapt tussen een hemel en een aarde grijs hier in het hart van de sneeuw die slaapt ontspruit aan rijke groene grond de vallenboom die we groeten met een ja’ dat galmt uit onze mond. Dat alles is immers groter dan de eed aan een bruid door haar man.
Als wij ons houden aan onze eed, gehoord door helden en zonder vrees in de gapende nacht gesmeed, vooruitziend naar de lenteschijn dan zullen de kinderen sterren zien en de maan waar nu de draken zijn. En alles van eenvoud wordt groter van de eed aan een bruid door haar man.

Nadat de geloften waren uitgesproken, wisselde het bruidspaar geschenken uit. Verlegen overhandigde Goudmaan haar geschenk aan Waterwind. Met bevende handen pakte hij het uit. Het was een ring, gevlochten van haar eigen lokken, dat op zijn plaats werd gehouden door gouden en zilveren ringen die net zo fijn waren als de haren die ze omvatten. Goudmaan had Flint de sieraden van haar moeder gegeven, en de vingers van de oude dwerg hadden niets van hun vaardigheid ingeboet.

In het verwoeste Soelaas had Waterwind een vallentak gevonden die aan het drakenvuur was ontsnapt en in zijn reistas gestopt. Nu was die tak het geschenk dat Waterwind aan Goudmaan gaf: een volmaakt gladde, eenvoudige ring. Als het werd opgepoetst, kreeg het hout van de boom een rijke gouden gloed, doorspekt met strepen en kringen van heel zacht bruin. Toen Goudmaan hem in haar hand hield, moest ze denken aan die avond dat ze de machtige vallenbomen voor het eerst had gezien, toen ze vermoeid en bang Soelaas waren binnengestrompeld, in het bezit van de blauw kristallen staf. Ze begon zachtjes te huilen en veegde haar tranen weg met Tas’ zakdoek.

‘Zegen deze geschenken, Paladijn,’ zei Elistan, ‘deze symbolen van liefde en opoffering. Mogen deze twee tijdens de donkerste uren van hun leven op deze geschenken neerkijken en hun pad verlicht zien door liefde. Machtige, stralende god, god van mensen en elfen, god van kenders en dwergen, zegen deze man en deze vrouw, uw kinderen. Moge de liefde die zij vandaag in hun hart planten worden gevoed door hun ziel en uitgroeien tot een levensboom die beschutting en bescherming biedt aan iedereen die zijn toevlucht zoekt onder zijn reikende takken. Met het verstrengelen van de handen, het afleggen van geloften en het uitwisselen van geschenken zijn jullie, Waterwind, kleinzoon van Zwerver, en Goudmaan, stamhoofdsdochter, één. Eén in jullie hart, één onder de mensen, één in de ogen van de goden.’