Выбрать главу

Waterwind nam zijn ring uit de hand van Goudmaan en schoof die om haar slanke vinger. Goudmaan nam haar ring uit de hand van Waterwind. Die knielde voor haar neer, zoals bij de Que-shu gebruikelijk was. Maar Goudmaan schudde haar hoofd.

‘Sta op, krijger,’ zei ze, glimlachend door haar tranen heen.

‘Is dat een bevel?’ vroeg hij zachtjes.

‘Het laatste bevel van de stamhoofdsdochter,’ fluisterde ze.

Waterwind stond op. Goudmaan schoofde ring aan zijn vinger. Toen nam Waterwind haar in zijn armen. Hun lippen, hun lichamen, hun zielen versmolten. De genodigden juichten, en overal werden toortsen aangestoken. De zon zakte weg achter de bergen, en de hemel baadde in een paarlen gloed van paarse en zacht rode tinten, die zich al snel verdiepten tot het diepe blauw van de nacht.

De bruid en bruidegom werden door de juichende menigte de heuvel afgedragen, waarop het feest kon beginnen. Enorme tafels, vervaardigd van vurenhout uit het bos, waren op het gras klaargezet. De kinderen, die blij waren dat de indrukwekkende ceremonie er eindelijk op zat, renden schreeuwend rond en speelden drakendodertje. Die avond werd niemand geplaagd door angst en zorgen. Mannen openden de grote vaten bier en wijn die ze uit Pax Tharkas hadden meegenomen en begonnen te drinken op de bruid en bruidegom. Vrouwen kwamen reusachtige schalen brengen, hoog opgetast met wild, groenten en fruit uit het bos en de voorraadkamers van Pax Tharkas.

‘Uit de weg, geef me de ruimte,’ bromde Caramon terwijl hij aan een tafel ging zitten. Lachend schoven de reisgenoten voor hem opzij. Maritta en twee andere vrouwen kwamen op hem af en zetten een enorm bord vol hertenvlees voor hem op tafel.

‘Eindelijk een behoorlijke maaltijd,’ verzuchtte de grote krijger.

‘Hé,’ brulde Flint terwijl hij met zijn vork een sissend stuk vlees van Caramons bord pikte. ‘Ga je dat nog opeten?’

Rustig dooretend goot Caramon zwijgend een kan bier leeg over het hoofd van de dwerg.

Tanis en Sturm zaten naast elkaar zachtjes te praten. Af en toe dwaalde Tanis’ blik af naar Laurana. Zij zat aan een andere tafel geanimeerd met Elistan te praten. Tanis bedacht dat ze er beeldschoon uitzag die avond, en besefte dat ze heel anders was dan het koppige, verliefde meisje dat hem vanuit Qualinesti was gevolgd. Dat was een verandering die hem wel aanstond, besloot hij. Maar toch vroeg hij zich onwillekeurig af wat zij en Elistan zo interessant vonden.

Sturm legde zijn hand op Tanis’ arm. De halfelf schrok ervan. Hij was de draad van het gesprek kwijt. Blozend wilde hij zijn verontschuldigingen aanbieden, maar toen zag hij de uitdrukking op Sturms gezicht.

‘Wat is er?’ vroeg Tanis, die geschrokken half overeind kwam.

‘Sst, niet bewegen!’ beval Sturm. ‘Alleen kijken, daar. Zie je wie daar in zijn eentje zit?’

Verbaasd keek Tanis in de richting die Sturm aanwees. Toen zag hij de man zitten, ver van iedereen, over zijn bord gebogen, etend alsof hij het voedsel niet echt proefde. Telkens als iemand in de buurt kwam, kromp de man ineen en hield de voorbijganger nerveus in de gaten tot hij weer weg was. Opeens keek hij op, misschien omdat hij Tanis’ blik kon voelen, en keek hen recht aan. Met een kreet liet de halfelf zijn vork vallen.

‘Maar dat kan helemaal niet!’ zei hij met verstikte stem. ‘We zagen hem sterven, samen met Eben! Hoe kan iemand het overleven als—’

‘Dan heb ik dus gelijk,’ zei Sturm grimmig. ‘Jij herkent hem ook. Ik dacht al dat ik gek aan het worden was. Kom, dan gaan we met hem praten.’

Toen ze echter opkeken, was hij verdwenen. Snel keken ze om zich heen, maar het was nu onmogelijk om hem nog terug te vinden.

Zodra de zilveren en de rode maan opkwamen, vormden de getrouwde stellen een kring om de bruid en bruidegom om bruiloftsliederen te zingen. Ongetrouwde stellen dansten buiten de kring, terwijl de kinderen schreeuwend op en neer sprongen, genietend van het feit dat ze laat mochten opblijven. Er brandden felle vreugdevuren, overal klonken stemmen en muziek, en de zilveren en de rode maan verlichtten de hemel. Goudmaan en Waterwind stonden met hun armen om elkaar heen in het midden van de kring, en in hun ogen schitterde een licht waar de manen en het vuur bij in het niet vielen.

Tanis stond aan de rand van het feestgewoel naar zijn vrienden te kijken. Laurana en Gilthanas voerden onder het zingen van een vreugdelied een prachtige, sierlijke oude elfendans uit. Sturm en Elistan praatten over hun plannen om naar het zuiden te trekken, op zoek naar de legendarische havenstad Tarsis de Schone, waar ze schepen hoopten te vinden die de mensen konden wegvoeren uit dit door oorlog verscheurde land. Tika, die het beu was om Caramon te zien eten, plaagde Flint net zo lang totdat die er, met vuurrode konen die dwars door zijn baard heen zichtbaar waren, mee instemde om met haar te dansen.

Waar zou Raistlin zijn, vroeg Tanis zich af. De halfelf herinnerde zich dat hij de magiër tijdens het banket nog had gezien. Hij had weinig gegeten en stilletjes zijn kruidendrankje gedronken. Tanis had hem nog bleker en zwijgzamer gevonden dan anders. Hij besloot naar hem op zoek te gaan. Het gezelschap van de cynische magiër met de duistere ziel stond hem die avond meer aan dan muziek en gelach.

Tanis wandelde de maanverlichte duisternis in. Op de een of andere manier wist hij dat hij in de goede richting liep, en inderdaad, na een tijdje vond hij Raistlin, gezeten op de stomp van een oude boom waarvan de door bliksem verwoeste, zwartgeblakerde resten verspreid op de grond lagen. De halfelf ging naast de zwijgende magiër zitten.

Achter de halfelf versmolt een kleine gestalte met de schaduw van de bomen. Eindelijk zou Tas te horen krijgen waar die twee over praatten! Met zijn vreemde ogen staarde Raistlin in de richting van het land in het zuiden, waarvan tussen twee bergtoppen door een klein stukje zichtbaar was. De wind kwam nog steeds uit het zuiden, maar begon nu te draaien. De temperatuur daalde. Tanis voelde Raistlins frêle lichaam rillen. Toen hij hem in het maanlicht eens goed bekeek, viel het Tanis plotseling op hoezeer de magiër op zijn halfzus Kitiara leek. Het was een vluchtige indruk die bijna net zo snel ging als hij gekomen was, maar het was genoeg om Tanis aan de vrouw te doen denken. Dat wakkerde zijn onrust nog verder aan. Rusteloos gooide hij een stukje boombast van de ene hand naar de andere.

‘Wat zie je in het zuiden?’ vroeg Tanis abrupt.

Raistlin keek hem vluchtig aan. ‘Wat zie ik toch steeds met die ogen van mij, halfelf?’ fluisterde de magiër verbitterd. ‘Ik zie dood, dood en vernietiging. Ik zie oorlog.’ Hij gebaarde naar boven. ‘De sterrenbeelden zijn niet teruggekeerd. De Koningin van de Duisternis is niet verslagen.’

‘We hebben de oorlog niet gewonnen, dat klopt,’ zei Tanis, ‘maar we mogen toch wel zeggen dat we een belangrijke slag—’

Raistlin hoestte en schudde mismoedig het hoofd.

‘Zie je dan helemaal geen hoop?’

‘Hoop is een ontkenning van de realiteit. Het is de wortel die je voor de neus van een ploegpaard hangt zodat hij zal blijven lopen in een zinloze poging om hem te bereiken.’

‘Vind je dan dat we het maar gewoon moeten opgeven?’ vroeg Tanis terwijl hij geërgerd het stuk boombast weggooide.

‘Ik vind dat we die wortel zouden moeten weghalen en met open ogen moeten doorlopen,’ antwoordde Raistlin. Hoestend sloeg hij zijn gewaad strakker om zich heen. ‘Hoe wil je tegen de draken vechten, Tanis? Want er zullen er meer komen. Meer dan je je kunt voorstellen. En waar is Huma? Waar is de Drakenlans? Nee, halfelf. Begin tegen mij niet over hoop.’

Tanis gaf geen antwoord, en de magiër deed er verder het zwijgen toe. Stilletjes bleven ze zitten, de een met zijn blik nog steeds naar het zuiden gericht, de ander kijkend naar de grote gaten aan de met sterren bezaaide hemel.