Выбрать главу

‘Weten jullie nog, toen we vijf jaar geleden ieder onze eigen weg gingen?’ begon Raistlin. ‘Mijn broer en ik zijn toen begonnen aan een missie die zo geheim was dat ik zelfs jullie, mijn dierbare vrienden, niet kon vertellen waarheen die ons zou voeren.’

Er klonk een zweempje sarcasme in de zachte stem door. Tanis beet op zijn lip. Raistlin had in zijn hele leven nog nooit ‘dierbare vrienden’ gehad.

‘Ik was door Par-Salian, de leider van mijn orde, uitverkoren om de Proeve af te leggen,’ ging Raistlin verder.

‘De Proeve!’ herhaalde Tanis verbijsterd. ‘Maar daar was je nog veel te jong voor. Hoe oud was je helemaal, twintig? De Proeve wordt uitsluitend afgelegd door magiërs die jarenlang hebben gestudeerd—’

‘Stel je voor hoe trots ik was,’ zei Raistlin kil, geërgerd omdat hij in de rede werd gevallen. ‘Mijn broer en ik zijn afgereisd naar het geheime oord, de legendarische Torens van de Hoge Magie. Daar heb ik de Proeve doorstaan.’ De stem van de magiër daalde tot een fluistering. ‘En daar ben ik bijna gestorven.’

Caramon maakte een verstikt geluid, duidelijk in de greep van hevige emotie. ‘Het was afschuwelijk,’ begon de grote man met bevende stem. ‘Ik vond hem in dat vreselijke oord, stervende. Het bloed stroomde uit zijn mond. Ik heb hem opgetild en—’

‘Genoeg, Caramon!’ Raistlins zachte stem striemde als een zweep. Caramon kromp ineen. Tanis zag dat de jonge magiër zijn ogen samenkneep en zijn smalle handen tot vuisten balde. Caramon zweeg en nam met een nerveuze blik op zijn broer een grote slok bier. Kennelijk was er een nieuwe spanning geslopen in de verhouding tussen de tweelingbroers.

Raistlin haalde diep adem voordat hij verderging. ‘Toen ik bijkwam,’ ging de magiër verder, ‘had mijn huid deze kleur gekregen, ten teken van de lijdensweg die ik had afgelegd. Mijn lichaam en mijn gezondheid zijn onherroepelijk verwoest. En mijn ogen! Ik zie met pupillen alszandlopers, en daardoor kan ik de tijd zien die invloed heeft op alles. Als ik nu naar je kijk, Tanis,’ fluisterde de magiër, ‘zie ik je sterven, langzaam maar zeker. Zo zie ik nu elk levend wezen.’

Raistlins dunne, klauwachtige hand klemde zich om Tanis’ arm. De halfelf huiverde onder die kille aanraking en wilde zich lostrekken, maar de gouden ogen en de koude hand maakten elke beweging onmogelijk. Met een koortsachtige gloed in zijn ogen leunde de magiër naar voren. ‘Maar nu heb ik macht!’ fluisterde hij. ‘Par-Salian heeft tegen me gezegd dat er een dag zal komen waarop mijn kracht het lot van de wereld zal bepalen! Ik beschik over grote macht, en’ — hij maakte een handgebaar — ‘over de Staf van Magius.’

Tanis keek naar de staf die binnen Raistlins handbereik tegen de stam van de vallen stond. Het was een eenvoudige houten staf. Aan het uiteinde was een glanzende bal van helder kristal bevestigd, geklemd in een gouden houder die de vorm had van een lichaamsloze drakenklauw.

‘Was het het waard?’ vroeg Tanis zachtjes.

Raistlin staarde hem verbaasd aan, waarna zijn lippen vaneen weken in een groteske grijns. Hij liet Tanis los, stak zijn handen in de mouwen van zijn gewaad en sloeg zijn armen over elkaar. ‘Natuurlijk!’ fluisterde de magiër fel. ‘Lange tijd ben ik op zoek geweest naar macht — en nu nog steeds.’ Hij leunde achterover, zodat zijn tengere gestalte opging in de schaduw en Tanis alleen nog zijn gouden ogen kon zien, die glinsterden in het licht van de vlammen.

‘Bier,’ zei Flint, kuchend en zijn lippen likkend alsof hij een vieze smaak uit zijn mond wilde spoelen. ‘Waar is die kender gebleven? Hij zal het barmeisje ook wel hebben bestolen—’

‘Daar zijn we dan!’ klonk Tas’ vrolijk kraaiende stem. Een lang meisje met rood haar kwam achter hem aan, met een dienblad vol kroezen in haar handen.

Caramon grijnsde. ‘Welnu, Tanis,’ zei hij met zijn galmende stem, ‘raad eens wie dit is. Jij ook, Flint. Als jullie het weten, is dit rondje voor mij.’ Blij dat hij Raistlins duistere verhaal even uit zijn hoofd kon zetten, nam Tanis het lachende meisje aandachtig op. Rood, krullend haar omlijstte haar gezicht, haar groene ogen sprankelden vrolijk en ze had een paar lichte sproetjes op haar neus en wangen. De ogen kwamen Tanis bekend voor, maar verder herkende hij haar niet.

‘Ik geef het op,’ zei hij. ‘Maar ja, in de ogen van de elfen veranderen mensen zo snel dat we de kluts kwijtraken. Ik ben honderdtwee, maar in jouw ogen lijk ik niet ouder dan dertig. En voor mij lijken die honderd jaar er ook niet meer dan dertig. Deze jongedame moet nog een kind zijn geweest toen we weggingen.’

‘Ik was veertien.’ Lachend zette het meisje het dienblad op tafel. ‘En Caramon zei altijd dat ik zo lelijk was dat mijn vader er geld bij zou moeten leggen om iemand zo ver te krijgen dat hij met mij zou trouwen.’

‘Tika!’ Flint sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Jij betaalt, grote lummel!’ Hij wees naar Caramon.

‘Niet eerlijk!’ zei de reus lachend. ‘Ze heeft je een hint gegeven.’

‘Nou, de jaren hebben zijn ongelijk bewezen,’ zei Tanis glimlachend. ‘Ik heb vele wegen bewandeld, maar jij bent een van de mooiste meisjes die ik op heel Krynn heb gezien.’

Tika bloosde van genoegen. Toen betrok haar gezicht. ‘Trouwens, Tanis,’ — ze haalde een cilindervormig voorwerp uit haar zak — ‘dit is gisteren voor je bezorgd. Onder vreemde omstandigheden.’

Fronsend pakte Tanis het voorwerp aan. Het was een perkamentkoker, gemaakt van zwart, glanzend gepoetst hout. Langzaam haalde hij er een dun velletje perkament uit en ontrolde het. Zijn hart bonsde pijnlijk in zijn keel toen hij het krachtige handschrift in zwarte inkt zag.

‘Het is een bericht van Kitiara,’ zei hij uiteindelijk, wetend dat zijn stem onnatuurlijk gespannen klonk. ‘Ze komt niet.’

Even bleef het stil. ‘Dan is het gebeurd,’ zei Flint. ‘De kring is verbroken, net als de eed. Dat brengt ongeluk.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Groot ongeluk.’

3

Ridder van Solamnië. Het feestje van de oude man.

Raistlin boog naar voren. Hij en Caramon wisselden een blik, alsofze woordeloos elkaars gedachten lazen. Het was een zeldzaam moment, want alleen als een van beiden in nood verkeerde of als er groot gevaar dreigde werd duidelijk hoe nauw de tweelingbroers aan elkaar verwant waren. Kitiara was hun oudere halfzus.

‘Kitiara zou haar eed nooit schenden tenzij ze aan een andere, zwaarder wegende eed gebonden was,’ zei Raistlin, hun gedachten hardop verwoordend.

‘Wat schrijft ze precies?’ vroeg Caramon.

Na een korte aarzeling likte Tanis zijn droge lippen. ‘Ze heeft het te druk met haar verplichtingen jegens haar nieuwe meester. Ze schrijft dat het haar spijt en laat jullie haar hartelijke groeten overbrengen, en haar liefde...’ Tanis kreeg een brok in zijn keel. Hij kuchte. ‘Haar liefde aan haar broers en...’ Hij zweeg, waarna hij het perkament oprolde. ‘Dat was het.’

‘Haar liefde aan wie?’ vroeg Tasselhof opgewekt. ‘Au!’ Hij wierp een boze blik op Flint, die hem op zijn voet had getrapt. Toen zag de kender Tanis’ rode gezicht. ‘O,’ zei hij beschaamd.

‘Weten jullie waar ze het over heeft?’ vroeg Tanis aan de twee broers. Wie is die nieuwe meester naar wie ze verwijst?’

‘Dat weet je nooit met Kitiara,’ zei Raistlin schouderophalend. ‘Het is vijf jaar geleden dat we haar voor het laatst hebben gezien, hier in de herberg. Toen is ze met Sturm naar het noorden gegaan. Sindsdien hebben we niets meer van haar vernomen. En wat die nieuwe meester betreft: ik zou zeggen dat we nu weten waarom ze haar eed heeft geschonden. Ze heeft trouw gezworen aan iemand anders. Ze is nu eenmaal een huurling.’

‘Ja,’ gaf Tanis toe. Hij stopte de perkamentrol terug in de houder enkeek Tika aan. ‘Zei je net dat deze rol onder vreemde omstandigheden is bezorgd? Vertel eens.’

‘Vandaag aan het eind van de ochtend is hij afgegeven door een man. Althans, ik denk dat het een man was.’ Tika huiverde. ‘Hij was van top tot teen in allerlei kleding gehuld. Ik kon zijn gezicht niet eens zien. Maar zijn stem klonk sissend en hij had een merkwaardig accent. “Geef dit aan Tanis Halfelf,” zei hij. Ik zei nog dat je er niet was, dat je al jaren weg was. “Hij komt binnenkort terug,” zei de man. Toen ging hij weg.’ Tika haalde zijn schouders op. ‘Meer kan ik je niet vertellen. Die oude man daar heeft hem ook gezien.’ Ze gebaarde naar een oude man die in een stoel bij het vuur zat. ‘Misschien kun je hem vragen of hem nog iets is opgevallen.’