Afwezig mompelend klom de oude magiër op de rug van de draak.
‘Nou nou, ben je eindelijk zover?’ zei de oeroude draak ijzig. Zonder een antwoord af te wachten spreidde hij zijn krakende vleugels. Hij klapperde er een keer moeizaam mee om de stijfheid te verdrijven en maakte aanstalten om op te stijgen.
‘Wacht! Mijn hoed!’ riep Fizban wild.
Te laat. Met woest klapperende vleugels verhief de draak zich wankel in de lucht. Een tijdje bleef hij vervaarlijk wiebelend boven de rand van de klif hangen, maar toen kreeg hij het nachtelijke briesje onder zich en rees hij snel.
Wacht nou even! Stomme...’
‘Fizban!’ riep Tas.
‘Mijn hoed!’ jammerde de magiër.
‘Fizban!’ schreeuwde Tas. ‘Je hebt hem...’
Maar de twee waren al buiten het bereik van zijn stem. Al snel was er niets meer van hen te zien behalve een glinsterend gouden stipje waar het licht van Solinari op de schubben van de draak scheen.
‘Je hebt hem op je hoofd,’ mompelde de kender met een zucht.
De reisgenoten keken het tweetal zwijgend na en keerden zich toen om.
‘Help me hier even mee, Caramon, als je wilt,’ zei Tanis. Hij gespte het drakenharnas los en gooide de onderdelen een voor een over de rand van de richel. ‘Wat doe je met dat van jou?’
‘Ik denk dat ik het nog een tijdje aanhoud. We hebben nog een lange reis voor de boeg, een zware en gevaarlijke reis bovendien.’ Caramon gebaarde naar de brandende stad. ‘Raistlin had gelijk. De drakenmannen zullen niet ophouden, alleen omdat hun Koningin er niet meer is.’
‘Waar ga je naartoe?’ vroeg Tanis. Hij ademde diep de nachtelijke lucht in, die zacht en warm was en geurde naar de belofte van nieuw groen. Blij dat hij van de gehate wapenrusting verlost was nam hij vermoeid plaats onder het groepje bomen dat groeide op de richel die uitzicht bood op de tempel. Laurana ging vlak bij hem, maar niet naast hem zitten. Ze trok haar knieën op tot onder haar kin en staarde bedachtzaam uit over de vlakte.
‘Daar hebben Tika en ik het al over gehad,’ zei Caramon. Samen met Tika liet hij zich naast Tanis op de grond zakken. De twee keken elkaar aan, geen van beiden bereid het te zeggen. Na een tijdje schraapte Caramon zijn keel. ‘We gaan terug naar Soelaas, Tanis. En ik... waarschijnlijk houdt dat in dat we hier uit elkaar gaan, want...’ Hij zweeg, niet in staat zijn zin af te maken.
‘We weten dat jullie terug willen naar Kalaman,’ voegde Tika er met een blik op Laurana zachtjes aan toe. ‘We hebben overwogen met jullie mee te gaan. Die grote citadel vliegt daar immers nog rond, en al die drakenmannen zijn er nog. En we zouden Waterwind, Goudmaan en Gilthanas graag terug willen zien. Maar...’
‘Ik wil naar huis, Tanis,’ zei Caramon moeizaam. ‘Ik weet dat het niet gemakkelijk zal zijn nu Soelaas is platgebrand en vernietigd,’ voegde hij eraan toe, vooruitlopend op Tanis’ tegenwerpingen, ‘maar ik heb zitten nadenken over Alhana en de elfen en wat hun in Silvanesti te wachten staat. Dan ben ik blij dat mijn dorp in elk geval niet in zo’n vreselijke nachtmerrie is veranderd. Ze kunnen me in Soelaas goed gebruiken, Tanis, voor de wederopbouw. Mijn kracht is daar nodig. Ik... ik ben het gewend dat iemand me... nodig heeft...’
Tika legde haar hoofd op zijn arm, en hij woelde teder door haar haar. Tanis knikte begrijpend. Zelf zou hij Soelaas ook graag terugzien, maar het was niet zijn thuis. Niet meer. Niet zonder Flint en Sturm en... en anderen.
‘En jij, Tas?’ vroeg Tanis glimlachend aan de kender, die op hen af kwam sjokken met een loodzware waterzak die hij bij het beekje had gevuld. ‘Ga jij met ons mee naar Kalaman?’
Tas bloosde. ‘Nee, Tanis,’ zei hij ongemakkelijk. ‘Zie je, nu ik toch zo dichtbij ben, wilde ik eigenlijk een bezoek brengen aan mijn vaderland. We hebben een Drakenheer gedood, Tanis,’ — Tas hief trots zijn kin — ‘helemaal zelf. Vanaf nu zullen we met respect worden behandeld. Onze leider Kronin zal waarschijnlijk een held worden in de overlevering van Krynn.’
Tanis krabde aan zijn baard om zijn glimlach te verbergen, en besloot Tas niet te vertellen dat de dikke, laffe schaarsmeester Padh de Drakenheer was die door de kenders was gedood.
‘Ik denk dat in elk geval één kender een held zal worden,’ zei Laurana ernstig. ‘De kender die de drakenbol heeft vernietigd, de kender die heeft meegevochten in de strijd om de Toren van de Hogepriester, de kender die Bakaris gevangen heeft genomen, de kender die alles op het spel heeft gezet om een vriendin te redden uit de klauwen van de Koningin van de Duisternis.’
‘Wie bedoel je?’ vroeg Tas gretig. ‘O,’ zei hij opeens toen hij besefte over wie Laurana het had. Hij werd rood tot aan de puntjes van zijn oren en ging met een bons op de grond zitten, volkomen overdonderd.
Caramon en Tika leunden achterover tegen een boomstam, en even straalden hun gezichten rust en vrede uit. Tanis, die naar hen zat te kijken, benijdde hen en vroeg zich af of hij zelf ooit een dergelijke rust zou vinden. Hij draaide zich om naar Laurana, die nu met rechte rug naar de brandende hemel zat te kijken, in gedachten verzonken.
‘Laurana,’ zei hij met onvaste stem. Ze draaide haar beeldschone gezicht naar hem om. ‘Laurana, ooit heb je me deze gegeven,’ — hij knikte naar de gouden ring in zijn hand — ‘voordat we beseften wat echte liefde en toewijding inhielden. Nu betekent hij heel veel voor me, Laurana. Het droombeeld van deze ring redde me van de duistere nachtmerrie, zoals jouw liefde me heeft gered van de duisternis in mijn ziel.’ Hij zweeg even toen een scherpe steek van spijt hem het praten onmogelijk maakte. ‘Ik wil hem graag houden, Laurana, als je dat nog wilt. En ik wil jou graag een bijpassende ring geven.’
Een hele tijd staarde Laurana zonder iets te zeggen naar de ring. Toen pakte ze hem van Tanis aan en wierp hem met een plotselinge beweging over de rand van de richel. Met een kreet kwam Tanis half overeind. De ring glansde even in het rode licht van Lunitari voordat hij door het donker werd opgeslokt.
‘Dat is duidelijk,’ zei Tanis. ‘Ik kan het je niet kwalijk nemen.’
Laurana draaide zich met een kalm gezicht naar hem toe. ‘Toen ik je die ring gaf, Tanis, deed ik dat uit de eerste liefde van een ongedisciplineerd hart. Je had gelijk dat je hem aan me teruggaf, dat besef ik nu. Ik moest volwassen worden, leren wat echte liefde was. Ik heb vuur en duisternis doorstaan. Ik heb draken gedood. Ik heb de dood beweend van iemand die ik liefhad.’ Ze zuchtte. ‘Ik was een leider. Ik had verantwoordelijkheden. Dat hield Flint me ook voor. Maar ik vergooide het allemaal. Ik liep in Kitiara’s val. Te laat besefte ik hoe oppervlakkig mijn liefde eigenlijk was. De standvastige liefde van Waterwind en Goudmaan schonk de wereld hoop. Onze onbeduidende liefde had bijna de ondergang van Krynn betekend.’
‘Laurana,’ begon Tanis met schrijnend hart.
Ze legde haar hand op de zijne.
‘Wees nog even stil, alsjeblieft,’ fluisterde ze. ‘Ik hou van je, Tanis. Nu hou ik van je omdat ik je begrijp. Ik hou van je vanwege het licht en het donker in je. Daarom heb ik de ring weggegooid. Misschien zal onze liefde op een dag een fundering worden die sterk genoeg is om op te bouwen. Misschien zal ik je op een dag een andere ring geven en er een van jou aannemen. Maar dan zal het geen ring van klimopblaadjes zijn.’
‘Nee,’ zei hij glimlachend. Hij legde zijn hand op haar schouder om haar naar zich toe te trekken. Hoofdschuddend bood ze weerstand. ‘Dan wordt het een ring die half van goud en half van staal is.’ Hij liet haar niet los.
Laurana keek hem recht in de ogen, glimlachte en zwichtte. Ze leunde tegen hem aan en legde haar hoofd op zijn schouder.
‘Misschien moet ik me scheren,’ zei Tanis, krabbend aan zijn baard.
‘Doe maar niet,’ prevelde Laurana. ‘Nu ben ik eraan gewend.’