Hij liet haar arm los omdat hij besefte dat hij niet genoeg kracht had om haar tegen te houden. ‘Zo hebben ze het in het verleden ook gedaan. Ik kan het weten. De Drakenheer heeft het me verteld. Hele dorpen plat gebrand. De inwoners gemarteld, vermoord. Iedereen die met die man in aanraking komt, is ten dode opgeschreven. Ze vrezen dat het dodelijke geheim dat hij met zich meedraagt, wat dat ook is, wordt doorgegeven, en dat kunnen ze niet laten gebeuren.’
Maquesta ging zitten. ‘Berem?’ fluisterde ze zachtjes, ongelovig.
‘Tot nu toe hebben ze niets kunnen doen vanwege de storm,’ zei Tanis vermoeid, ‘en omdat de Drakenheer naar Solamnië werd geroepen voor een of andere veldslag. Maar ze... de Drakenheer komt vandaag terug. En dan...’ Hij kon geen woord meer uitbrengen. Een rilling trok door zijn lichaam toen hij zijn hoofd in zijn handen liet zakken.
Maquesta nam hem achterdochtig op. Kon het waar zijn? Of zoog hij het allemaal uit zijn duim om haar te dwingen hem uit de penarie te redden? Toen ze zag hoe ellendig hij over de tafel gebogen zat, vloekte ze zachtjes. De scheepskapitein had veel mensenkennis. Dat moest ook wel, wilde ze haar ruwe bemanning onder de duim houden. En ze wist dat de halfelf niet loog. Tenminste, nauwelijks. Ze vermoedde dat hij dingen achterhield, maar dat verhaal over Berem, hoe vreemd het ook was, klonk haar als de waarheid in de oren.
Het klopte gewoon, dacht ze ongemakkelijk. Ze vervloekte zichzelf. Ze ging prat op haar beoordelingsvermogen, haar gezonde verstand. En toch had ze Berems zonderlingheid door de vingers gezien. Waarom? Vol minachting trok ze haar lip op. Omdat ze hem graag mocht, dat moest ze maar gewoon toegeven. Hij was net een kind, opgewekt, argeloos. Daarom had ze een oogje dichtgeknepen voor het feit dat hij niet aan land wilde gaan, bang was voor vreemden en het heerlijk vond om voor een piraat te werken terwijl hij altijd zijn deel van de buit weigerde. Even bleef Maquesta zitten om de deining van het schip aan te voelen. Door de patrijspoort zag ze de witte schuimkoppen glinsteren in het gouden zonlicht, maar toen verdween de zon, opgeslokt door de laaghangende, grauwe bewolking. Het zou gevaarlijk zijn om nu het ruime sop te kiezen, maar als de wind gunstig was...
‘Ik ben liever op zee,’ prevelde ze, meer tegen zichzelf dan tegen Tanis, ‘dan dat ik aan wal als een rat in de val zit.’
Maq nam haar beslissing; ze stond snel op en liep naar de deur. Toen hoorde ze Tanis kreunen en draaide zich weer om. Ze schonk hem een medelijdende blik.
‘Kom mee, halfelf,’ zei ze, niet onvriendelijk. Ze sloeg haar armen om hem heen en hielp hem overeind. ‘Op het dek in de frisse lucht zul je je een stuk beter voelen. En trouwens, je zult je vrienden moeten vertellen dat dit niet bepaald een ontspannen overtochtje zal worden. Begrijp je hoeveel risico je neemt?’
Tanis knikte. Zwaar leunend op Maquesta liep hij over de deinende vloer.
‘Je hebt me niet alles verteld, dat is zeker,’ zei Maquesta binnensmonds terwijl ze de deur open schopte en Tanis de trap naar het dek op hielp. ‘Ik durf te wedden dat Berem niet de enige is naar wie de Drakenheer op zoek is. Maar ik heb het gevoel dat dit niet de eerste storm is die jij en je vrienden hebben overleefd. Ik hoop maar dat jullie geluk niet opraakt!’
De Perechon rolde op de hoge golven. Onder kleinzeil leek het schip nauwelijks vooruit te komen en voor elke el te moeten vechten. Gelukkig kromp de wind. Hij was pal zuidwest en voerde hen recht naar de Bloedzee van Istar. Aangezien ze op weg waren naar Kalaman, ten noordwesten van Zeedrift, was dat niet helemaal de juiste richting, maar dat vond Maquesta niet erg. Ze wilde het vasteland zo veel mogelijk vermijden.
Een andere mogelijkheid, zo vertelde ze Tanis, was om naar het noordoosten te zeilen en aan te leggen in Mithras, het land van de minotaurussen. Hoewel er een paar minotaurussen in het leger van de Drakenheren vochten, had het ras als geheel nog geen trouw gezworen aan de Duistere Koningin. Volgens Koraf wilden de minotaurussen in ruil voor hun steun de heerschappij over Oost-Ansalon, maar de heerschappij over het oosten was pas overgedragen aan een nieuwe Drakenheer, een kobold die Padh heette. De minotaurussen hadden niets op met mensen en elfen, maar op dat moment hadden ze ook niets te winnen bij een alliantie met de Drakenheren. Maq en haar bemanning hadden al eerder hun toevlucht gezocht tot Mithras. Daar zouden ze opnieuw veilig zijn, al was het maar voor even.
Dat oponthoud zat Tanis dwars, maar zijn lot lag niet langer in zijn eigen handen. Bij die gedachte wierp hij een blik op de man die het middelpunt was van een wervelwind van bloed en vuur. Berem stond aan het roer en bediende het met ferme, zelfverzekerde hand. Zijn wezenloze gezicht stond onbezorgd.
Tanis keek ingespannen naar het hemd van de stuurman en meende een vage groene glinstering te zien. Wat voor duister geheim klopte er in die borstkas, waar hij maanden geleden in Pax Tharkas het gloeiende, groene juweel had gezien, ingebed in zijn vlees? Waarom verspilden honderden draconen hun tijd aan het zoeken naar deze man, terwijl de oorlog bij lange na nog niet beslist was? Waarom wilde Kitiara Berem zo wanhopig graag vinden dat ze haar troepen in Solamnië aan hun lot had overgelaten, zodat ze in Zeedrift een zoektocht kon coördineren die slechts was gebaseerd op het gerucht dat hij daar was gezien?
Hij herinnerde zich wat Kitiara had gezegd. ‘Hij is de sleutel! Als we hem vinden, zal Krynn worden onderworpen door de Duistere Koningin. Dan kan geen macht ter wereld ons nog tegenhouden!’
Huiverend en misselijk staarde Tanis de man vol ontzag aan. Berem leek zo... zo los te staan van alles en iedereen, alsof niets hem kon raken, alsof alle problemen van de wereld gewoon van hem afgleden. Was hij achterlijk, zoals Maquesta beweerde? Tanis vroeg het zich af. Hij herinnerde zich Berem zoals hij hem te midden van de verschrikkingen van Pax Tharkas een paar tellen lang had gezien. Hij herinnerde zich zijn gezicht toen hij zich door de verrader Eben liet meevoeren in diens wanhopige ontsnappingspoging. Toen had hij niet angstig, sloom of onverschillig gekeken, maar... Ja, hoe eigenlijk? Berustend. Dat was het. Alsof hij wist welk lot hem wachtte, maar zich er niet door liet afschrikken. En juist op het moment dat Berem en Eben de poort bereikten, waren honderden tonnen steen naar beneden geraasd, afkomstig van het mechanisme dat de poort moest blokkeren. Beiden waren ze bedolven onder rotsblokken zo groot dat er een draak voor nodig was om ze op te tillen. De lichamen waren dan ook niet teruggevonden.
Tenminste, Ebens lichaam was niet teruggevonden. Een paar weken later maar, tijdens de bruiloft van Goudmaan en Waterwind, hadden Tanis en Sturm Berem teruggezien, springlevend. Voordat ze hem konden bereiken, was hij opgegaan in de mensenmassa. Sindsdien hadden ze hem niet meer gezien. Tenminste, tot Tanis hem drie, nee, vier dagen geleden op dit schip had aangetroffen, waar hij kalmpjes een zeil zat te repareren.
Met een gezicht waar de vredigheid vanaf straalde hield Berem het schip op koers. Tanis boog kokhalzend over de reling.
Maquesta zei tegen de bemanning niets over Berem. Om hun plotselinge vertrek te verklaren had ze slechts gezegd dat ze had vernomen dat de drakenheer iets te veel belangstelling toonde voor hun schip en dat het verstandig zou zijn om het ruime sop te kiezen. Niemand trok haar beslissing in twijfel. Ze hadden niets op met de Drakenheren, en bovendien waren de meesten inmiddels lang genoeg in Zeedrift geweest om al hun geld over de balk te smijten.
Ook Tanis vertelde zijn vrienden niet waarom ze opeens zoveel haast hadden. De reisgenoten hadden allemaal het verhaal over de man met de groene edelsteen gehoord, maar hoewel ze te beleefd waren om het hardop te zeggen (behalve Caramon), wist Tanis dat ze allemaal van mening waren dat hij en Sturm tijdens de bruiloft te diep in het glaasje hadden gekeken. Ze vroegen niet waarom ze hun leven op het spel zetten op de woeste baren. Hun vertrouwen in hem was onvoorwaardelijk.