Выбрать главу

Je hebt voor het donkere pad gekozen, maar je hebt de moed om het te volgen, had Fizban gezegd.

Was dat wel zo, vroeg Tas zich af. Zuchtend verborg hij zijn gezicht in zijn handen.

‘Nee, Tas!’ zei Tika. Ze schudde hem heen en weer. ‘Doe ons dit niet aan. We hebben je nodig.’

Moeizaam hief Tas zijn hoofd. ‘Het gaat wel,’ zei hij dof. ‘Waar zijn Caramon en Berem?’

‘Daar.’ Tika gebaarde naar de andere kant van de cel. ‘De bewakers houden ons bij elkaar tot ze iemand kunnen vinden die beslist wat er met ons moet gebeuren. Caramon doet het geweldig,’ voegde ze eraan toe, met een trotse glimlach en een liefhebbende blik op de grote man. Die zat zogenaamd mokkend en met hangende schouders in het verste hoekje, zo ver mogelijk bij zijn ‘gevangenen’ vandaan. Toen werd Tika’s gezicht angstig. Ze trok Tas dichter naar zich toe. ‘Maar ik maak me zorgen om Berem. Volgens mij wordt hij gek.’

Snel keek Tasselhof naar Berem. De man zat op de koude, smerige vloer van de cel met een verre blik in zijn ogen voor zich uit te staren, zijn hoofd een beetje scheef alsof hij ergens naar luisterde. De witte nepbaard die Tika van geitenhaar had gemaakt was gescheurd en verfomfaaid. Nog even en hij viel er helemaal af, besefte Tas geschrokken, met een snelle blik door de celdeur.

De kerkers waren een doolhof van gangen die waren uitgegraven in de rotsbodem onder de tempel. Ze leken naar alle kanten te lopen vanuit een centrale wachtkamer, een kleine, ronde, open ruimte onder aan een smalle wenteltrap die vanuit de onderste verdieping van de tempel recht naar beneden liep. In de wachtkamer zat een grote kobold aan een beschadigde tafel onder een toorts kalm brood te eten, dat hij wegspoelde met iets uit een kruik. De sleutelring die boven zijn hoofd aan een sleutel hing gaf aan dat hij de hoofdcipier was. Hij besteedde geen aandacht aan de reisgenoten. Waarschijnlijk kon hij hen in het slechte licht niet eens duidelijk zien, besefte Tas, aangezien de cel waarin ze zich bevonden honderd passen bij hem vandaan was in een donker, troosteloos gangetje.

Tas sloop naar de celdeur en tuurde de andere kant op, de gang in. Hij maakte zijn vinger nat en stak hem in de lucht. Die kant op was het noorden, besloot hij. Stinkende, rokende toortsen flakkerden in de bedompte lucht. Een grote cel verderop was gevuld met draconen en kobolden die hun roes uitsliepen. Helemaal aan het eind van de gang was een reusachtige ijzeren deur die op een kier stond. Als hij goed luisterde, meende Tas daarachter geluiden te horen: stemmen, zacht gekreun. Dat is een ander deel van de gevangenis, besloot Tas op basis van ervaringen uit het verleden. Waarschijnlijk liet de cipier de deur op een kier, zodat hij kon horen of er iets mis was wanneer hij zijn ronde maakte.

‘Je hebt gelijk, Tika,’ fluisterde Tas. ‘We zitten in een soort tijdelijke cel, waarschijnlijk in afwachting van verdere bevelen.’ Tika knikte. Caramon kon de bewakers niet helemaal voor de gek houden met zijn toneelspel, maar ze voelden zich in elk geval gedwongen om goed na te denken voordat ze iets overhaast deden.

‘Ik ga met Berem praten,’ zei Tas.

‘Nee, Tas.’ Tika wierp een bedenkelijke blik op de man. ‘Ik denk niet...’

Maar Tas luisterde niet. Na een laatste blik op de cipier kroop hij zonder acht te slaan op Tika’s zachte tegenwerpingen naar Berem toe, met de bedoeling de valse baard weer op diens gezicht te plakken. Hij was vlak bij hem en wilde net zijn hand uitsteken toen de Immerman opeens brullend naar hem uitviel.

Met een geschrokken kreet deinsde Tasselhof terug. Maar Berem zag hem niet eens. Onsamenhangend schreeuwend sprong hij over de kender heen en smeet zich met zijn volle gewicht tegen de celdeur.

Caramon stond nu overeind, net als de kobold.

Zogenaamd geërgerd omdat zijn rust was verstoord wierp Caramon Tasselhof, die op de grond lag, een strenge blik toe.

‘Wat heb je met hem gedaan?’ grauwde de grote man vanuit zijn mondhoek.

‘N-niets, Caramon, eerlijk!’ antwoordde Tas. ‘Hij... hij draaide gewoon door!’

Het leek er inderdaad op dat Berem gek was geworden. De pijn negerend wierp hij zich keer op keer tegen de ijzeren tralies in een poging ze te breken. Toen dat niet werkte, greep hij de tralies vast en probeerde ze uiteen te trekken.

‘Ik kom eraan, Jasla!’ schreeuwde hij. ‘Laat me niet alleen! Vergeef...’

Met grote varkensoogjes van schrik rende de cipier naar de trap en riep iets naar boven.

‘Hij roept de wachters erbij,’ bromde Caramon. ‘We moeten Berem tot bedaren zien te brengen. Tika...’

Het meisje was al naar Berem toe gelopen. Met haar hand op zijn schouder smeekte ze hem op te houden. Eerst besteedde de razende man geen aandacht aan haar en schudde hij haar ruw van zich af. Maar Tika bleef hem strelen en aaien en sussend toespreken tot het er uiteindelijk op leek dat Berem misschien naar haar zou luisteren. Hij staakte zijn pogingen om de celdeur open te breken en bleef stil staan met zijn handen nog om de tralies. De baard was op de grond gevallen, zijn gezicht was klam van het zweet en hij bloedde uit een snee die hij had opgelopen toen hij zijn hoofd tegen de tralies had geramd.

In het voorste deel van de kerker klonk gerammel toen twee draconen op het geroep van de cipier afkwamen. Met hun gebogen zwaarden in de aanslag renden ze de trap af en liepen de smalle gang in, met de cipier op hun hielen. Snel greep Tas de baard en stopte die in een van zijn buidels, hopend dat ze zich niet zouden herinneren dat Berem die bij binnenkomst nog had gehad.

Tika, die Berem nog altijd geruststellend streelde, zei alles wat bij haar opkwam. Zo te zien luisterde Berem niet, maar in elk geval leek hij iets rustiger. Hijgend staarde hij met glazige ogen naar de lege cel tegenover hen. Tas zag de spieren in zijn arm krampachtig bewegen.

‘Wat heeft dit te betekenen?’ riep Caramon toen de draconen voor de celdeur stonden. ‘Jullie hebben me opgesloten bij een wild beest. Hij probeerde me te vermoorden! Ik eis dat jullie me hieruit halen.’

Tasselhof die Caramon scherp in de gaten hield, zag dat de grote krijger met zijn rechterhand een klein, snel gebaar in de richting van de wachters maakte. De kender begreep het signaal en spande zijn spieren aan, klaar om in actie te komen. Hij zag dat Tika ook verstrakte. Eén kobold en twee wachters... Ze hadden het wel eens tegen een grotere overmacht opgenomen.

De draconen keken naar de cipier, die aarzelde. Tas kon wel raden wat er door het trage brein van het wezen ging. Als die grote officier inderdaad een vriend van de Zwarte Vrouwe was, zou ze een cipier die hem in een gevangeniscel liet vermoorden niet gunstig gezind zijn.

‘Ik ga de sleutels wel halen,’ mompelde de cipier. Hij waggelde door de gang weg.

De draconen praatten met elkaar in hun eigen taal, klaarblijkelijk om grove opmerkingen over de cipier uit te wisselen. Caramon keek Tika en Tas aan en maakte een gebaar alsof hij twee hoofden tegen elkaar sloeg. Rommelend in een buidel pakte Tas zijn mesje vast. (Ze hadden zijn buidels wel doorzocht, maar de kender had — in een poging behulpzaam te zijn, uiteraard — telkens de buidels verwisseld, tot de verwarde bewakers het opgaven nadat ze voor de vierde keer dezelfde buidel te pakken hadden. Caramon had erop gestaan dat ze de kender zijn buidels moesten laten houden, aangezien er voorwerpen in zaten die de Zwarte Vrouwe wilde bestuderen. Tenzij de bewakers natuurlijk verantwoordelijk wilden worden gehouden...) Tika bleef Berem klopjes geven, en dankzij haar sussende woorden keerde er iets van rust terug in zijn koortsige, starende blauwe ogen.

De cipier had net de sleutels van de muur gehaald en wilde de gang weer inlopen toen iemand onder aan de trap iets zei.

‘Wat moet je?’ snauwde de cipier, geërgerd en geschrokken door de plotselinge, onaangekondigde verschijning van de gemantelde gestalte.

‘Ik ben Gachan,’ zei hij.

Bij de aanblik van de nieuwkomer zwegen de draconen meteen en ze rechtten vol respect hun rug, terwijl de kobold groen werd van angst en de sleutels rammelden in zijn bevende, slappe hand. Er kwamen nog twee wachters de trap af. Op een gebaar van de gemantelde gestalte kwamen ze naast hem staan.