‘Heer Padh?’ zei Ariakas boos. De soldaten in de zaal mompelden tegen elkaar. Nog nooit had een Drakenheer het bevel genegeerd om een Congregatie bij te wonen.
Een menselijke drakenlegerofficier beklom de trap naar het lege podium. Op de bovenste tree - het protocol verbood hem verder te gaan - bleef hij staan, stamelend van angst voor die zwarte ogen en, erger nog, de in schaduwen gehulde nis boven Ariakas’ troon. Hij haalde even diep adem voordat hij verslag uitbracht.
‘Ik... ik moet mijn heer en hare duistere majesteit’ — een nerveuze blik op de donkere nis die nog steeds leeg leek — ‘tot mijn spijt melden dat Drakenheer Pa... eh, Padh op ongelukkige wijze voortijdig aan zijn eind is gekomen.’
Tanis, die op de bovenste tree stond van het podium waarop Kitiara op haar troon zat, hoorde haar achter zich spottend snuiven achter haar drakenhelm. Een geamuseerd gegrinnik verspreidde zich door het publiek, en de drakenlegerofficiers wisselden veelbetekenende blikken.
Heer Ariakas vond het echter niet amusant. ‘Wie heeft het gewaagd een Drakenheer te doden?’ vroeg hij boos, en bij het horen van zijn stem — en de dreiging in zijn woorden — zweeg het publiek.
‘Het was in K-Kenderheem, mijn heer,’ antwoordde de officier met een stem die galmde door de enorme granieten ruimte. Hij zweeg. Zelfs van die afstand kon Tanis zien dat de man keer op keer nerveus zijn vuist balde. Het was overduidelijk dat hij nog meer slecht nieuws had en dat hij het liever niet wilde vertellen.
Ariakas staarde de officier woedend aan. De man schraapte zijn keel en ging verder.
‘Het spijt me te moeten melden, mijn heer, dat Kenderheem v...’ Even begaf de stem van de man het volledig. Alleen met een heroïsche krachtsinspanning kon hij doorgaan. ‘Verloren is.’
‘Verloren!’ herhaalde Ariakas met een stem als een bliksemflits.
De officier leek in elk geval door angst getroffen. Lijkbleek begon hij onsamenhangend te stamelen, maar uiteindelijk besloot hij kennelijk dat het maar beter achter de rug kon zijn, want hij wist eruit te persen: ‘Drakenheer Padh is op achterbakse wijze vermoord door een kender, Kronin Distelknoop genaamd, en zijn leger is verdreven uit...’
Nu klonk er een diep gebrom uit het publiek, gegrauw van woede en opstandigheid, dreigementen om heel Kenderheem met de grond gelijk te maken. Ze zouden dat ellendige ras van de bodem van Krynn vegen...
Met zijn geschoeide hand maakte Ariakas een fel, geërgerd gebaar. Meteen viel er een stilte.
Die vrijwel meteen werd verbroken.
Kitiara begon te lachen.
Het was een vreugdeloze lach, arrogant en spottend, die luid galmde in de diepte van het metalen masker.
Met een van verontwaardiging verwrongen gezicht stond Ariakas op. Hij deed een stap naar voren, en op hetzelfde moment blonk er overal staal omdat zijn draconen hun zwaarden uit de schede trokken en met hun speren op de grond beukten.
Zodra ze dat zagen, sloten Kitiara’s soldaten de gelederen en liepen achteruit, dicht om het podium van hun heer heen, dat zich rechts van Ariakas bevond. Intuïtief legde Tanis zijn hand op zijn zwaard. Hij betrapte zichzelf erop dat hij een stap dichter bij Kitiara ging staan, ook al betekende dat dat hij op het podium moest gaan staan, waar niemand hoorde te komen.
Kitiara verroerde zich niet. Ze bleef rustig zitten en nam Ariakas op met een hoon die wellicht niet zichtbaar, maar wel voelbaar was.
Opeens viel er een ademloze stilte, alsof ieders adem door een ongeziene kracht werd afgesneden. Gezichten verbleekten, de aanwezigen hapten verstikt naar adem. Longen schrijnden, ogen werden troebel, harten sloegen een slag over. Toen leek alle lucht uit de zaal te worden gezogen en kwam er duisternis voor in de plaats.
Was het echte, natuurlijke duisternis? Of een duisternis die alleen in hun geest bestond? Tanis wist het niet zeker. Hij zag de duizenden toortsen in de zaal fel oplaaien, hij zag de duizenden kaarsen flonkeren als sterren aan de nachtelijke hemel. Maar zelfs de nachtelijke hemel was niet zo donker als de duisternis die hij nu waarnam.
Zijn hoofd tolde. Wanhopig probeerde hij te ademen, maar het was alsof hij weer in de Bloedzee van Istar lag. Zijn knieën beefden zo dat ze hem bijna niet konden dragen. De kracht vloeide weg uit zijn lichaam, hij wankelde en viel, en terwijl hij zich happend naar adem op de grond liet zakken, was hij zich er vaag van bewust dat er her en der ook anderen vielen. Hoewel bewegen een kwelling was, hief hij zijn hoofd, en hij zag dat Kitiara slap voorover op haar troon zat, alsof ze door een onzichtbare kracht naar beneden werd gedrukt.
Toen trok de duisternis op. Koele, zoete lucht stroomde in zijn longen. Met een schok zette zijn hart zich weer in beweging. Het bloed vloeide naar zijn hoofd, zo snel dat hij bijna van zijn stokje ging. Even kon hij alleen maar achterover tegen de trap leunen, verzwakt en duizelig, terwijl er wit licht in zijn hoofd uiteenspatte. De mist voor zijn ogen trok op, en hij zag dat de draconen nergens last van hadden. Stoïcijns waren ze blijven staan, hun blik strak gericht op die ene plek.
Tanis sloeg zijn ogen op naar het indrukwekkende podium dat leeg was gebleven. Tot nu toe. Het bloed stolde in zijn aderen en zijn adem stokte bijna opnieuw. Tachisis, Koningin van de Duisternis, had de Audiëntiezaal betreden.
Vele andere namen had ze op Krynn. Drakenkoningin heette ze in het elfs; Nilat de Bederver werd ze genoemd door de barbaren van de Vlakten; in Thorbardin, bij de dwergen, stond ze bekend als Tamex, het Valse Metaal; Maitat, Zij van de Vele Gezichten heette ze in de legenden van de zeelieden van Ergoth. Koningin van Vele en Geen Kleuren noemden de ridders van Solamnië haar; verslagen door Huma, lang geleden verbannen uit het land.
Tachisis, Koningin van de Duisternis, was weergekeerd.
Maar niet helemaal.
Tanis staarde vol ontzag naar de schaduwgestalte in de nis, en de angst en afschuw verpletterden hem, verdoofden hem, zorgden ervoor dat hij niets anders kon voelen, maar desondanks besefte hij dat de Koningin niet in haar tastbare vorm aanwezig was. Het was alsof haar aanwezigheid in hun gedachten een schaduw van haar wezen op het podium wierp. Het was de verschijning die ze anderen dwong te zien.
Iets hield haar tegen, versperde de weg naar deze wereld. Een deur... Berems woorden kwamen bovendrijven in Tanis’ verwarde brein. Waar was Berem? Waar waren Caramon en de anderen? Met een steek besefte Tanis dat hij hen al bijna vergeten was. Ze waren uit zijn gedachten verdreven door zijn zorgen om Kitiara en Laurana. Zijn hoofd tolde. Hij had het gevoel dat hij de sleutel tot alles in zijn handen hield. Hij had alleen een beetje tijd nodig om er rustig over na te denken.
Maar dat was niet mogelijk. De schaduwgestalte werd steeds intenser tot het een koud, zwart gat leek, een niets in de granieten ruimte. Niet in staat zijn blik af te wenden was Tanis gedwongen naar dat schrikwekkende gat te blijven kijken, tot hij het verontrustende gevoel kreeg dat hij erin werd gezogen. Op dat moment hoorde hij een stem in zijn hoofd.
Ik heb jullie niet bijeengeroepen om de overwinning die ik met rasse schreden zie naderen te laten bezoedelen door jullie kinderachtige geruzie en nog kinderachtigere ambities. Vergeet niet wie hier regeert, heer Ariakas.
Heer Ariakas liet zich op zijn knie zakken, net als alle anderen in de zaal. Ook Tanis liet zich onwillekeurig eerbiedig op zijn knieën vallen. Hij kon er niets aan doen. Hoewel het afschuwelijke, verstikkende kwaad hem vervulde met weerzin was dit een godin, een van de scheppers van de wereld. Sinds het begin der tijden had ze geheerst... en zo zou het tot het einde der tijden blijven.
De stem sprak verder, brandend in zijn geest en die van de andere aanwezigen.
Heer Kitiara, jij hebt ons in het verleden zeer behaagd. Het geschenk dat je nu voor ons hebt behaagt ons nog meer. Breng de elfenvrouw naar binnen, zodat we haar kunnen aanschouwen en over haar lot kunnen beslissen.
Tanis wierp een vluchtige blik op Ariakas en zag dat de man terugkeerde naar zijn troon, maar niet voordat hij Kitiara een giftige blik vol haat had toegeworpen.