‘Schiet op, Tas!’ riep ze. Samen renden ze met hernieuwde energie de gang door, in de richting van de zoete luchtstroom die steeds sterker werd.
Blindelings renden ze een bocht om, waar ze zo plotseling moesten stoppen dat Tasselhof uitgleed over de losse steentjes en tegen een muur botste.
‘Dus daarom lieten ze zich terug zakken,’ zei Tika zachtjes.
De gang eindigde abrupt. Hij was verzegeld met twee gebarricadeerde houten deuren. In de deuren zaten kleine raampjes met tralies ervoor, zodat de nachtlucht de kerker in kon stromen. Zij en Tas konden naar buiten kijken, de vrijheid was binnen handbereik, maar ze konden hem niet grijpen.
‘Geef het nog niet op,’ zei Tas na een korte stilte. Hij herstelde zich snel, rende naar de deuren en trok eraan. Ze zaten op slot.
‘Verdorie,’ mompelde Tas. Hij liet zijn geoefende blik over de deuren gaan. Caramon had ze misschien open kunnen beuken of het slot kapot kunnen slaan met zijn zwaard. Maar de kender niet, en Tika ook niet.
Terwijl Tas zich bukte om het slot te bestuderen, leunde Tika tegen de muur en sloot vermoeid haar ogen. Haar hoofd bonsde en er trokken krampachtige pijnscheuten door haar benen. Uitgeput proefde ze het bittere zout en tranen in haar mond, en pas toen besefte ze dat ze stond te snikken van pijn, woede en frustratie.
‘Niet doen, Tika,’ zei Tas, die haastig op haar afkwam en op haar hand klopte. ‘Het is een simpel slot. Ik heb ons hier in een mum van tijd uit. Niet huilen, Tika. Ik heb niet lang nodig, maar jij moet klaar zijn voor de draconen, als die komen. Hou ze bezig.’
‘Goed dan,’ zei Tika. Ze slikte haar tranen weg en veegde haastig haar neus af met de rug van haar hand. Toen draaide ze zich met het zwaard in haar hand om naar de gang achter hen, terwijl Tas het slot nog eens bekeek.
Het was een heel eenvoudig slot, zag hij tot zijn tevredenheid, beschermd door zo’n simpele valstrik dat hij zich afvroeg waarom ze de moeite hadden genomen.
Vroeg zich af waarom ze de moeite hadden genomen... eenvoudig slot... simpele valstrik... Die woorden galmden door zijn hoofd. Ze klonken hem bekend in de oren. Dit had hij al eens eerder gedacht... Met een verbijsterde blik op de deuren besefte Tas dat hij hier al eens eerder was geweest. Maar nee, dat was onmogelijk.
Geërgerd schudde hij zijn hoofd en tastte in zijn buidel naar zijn gereedschap. Toen verstijfde hij. Een kille angst kreeg de kender in zijn greep en schudde hem heen en weer als een hond dat doet met een rat, tot zijn knieën slap werden.
De droom.
Dit waren de deuren die hij in de droom in Silvanesti had gezien. Dit was hetzelfde slot. Het eenvoudige slot met de simpele valstrik. En Tika stond achter hem te vechten, en toen ging ze dood...
‘Daar komen ze, Tas!’ riep Tika, die haar zwaard met bezwete handen omklemde. Over haar schouder wierp ze hem een vluchtige blik toe. ‘Wat doe je? Waar wacht je op?’
Tas kon geen antwoord geven. Nu hoorde hij de draconen lachen met hun schorre stemmen terwijl ze op hun dooie akkertje achter hun gevangenen aan kwamen, ervan overtuigd dat ze toch geen kant op konden. Ze kwamen de bocht om en hij hoorde het gelach luider worden toen ze Tika met het zwaard in haar handen zagen staan.
‘Ik... ik denk niet dat ik het kan, Tika,’ jammerde Tas. Vol ontzetting staarde hij naar het slot.
Tika liep achteruit, zodat ze met hem kon praten zonder haar vijanden uit het oog te verliezen. ‘Tas,’ zei ze snel en grimmig, ‘we kunnen ons niet gevangen laten nemen! Ze zijn op de hoogte van Berem. Ze zullen proberen alles uit ons te krijgen wat we over hem weten, Tas! En je weet hoe ze het zullen aanpakken...’
‘Je hebt gelijk,’ zei Tas ellendig. ‘Ik zal mijn best doen.’
Je hebt de moed om het te volgen, had Fizban gezegd. Met een diepe zucht haalde Tasselhof een dun ijzerdraadje uit een van zijn buidels. Immers, zo zei hij in gedachten streng tegen zijn bevende handen, de dood is voor een kender toch niet meer dan het grootste avontuur van allemaal? En bovendien is Flint daar helemaal in zijn eentje. Waarschijnlijk raakt hij links en rechts in allerlei netelige situaties verzeild... Met vaste hand stak Tas het ijzerdraadje voorzichtig in het slot en ging aan het werk.
Opeens klonk er achter hem een fel gebrul; hij hoorde Tika roepen, en toen het gerinkel van staal tegen staal.
Tas waagde een snelle blik achterom. Tika had nooit les gehad in de kunst van het zwaardvechten, maar ze was erg bedreven in kroeggevechten. Hakkend en snijdend met het zwaard schopte, krabde, beet en sloeg ze. Zo woest was haar aanval dat ze de draconen een pas achteruit dwong. Allemaal hadden ze bloedende wonden en één lag kronkelend in een plas groen bloed op de grond. Zijn arm hing er slapjes bij.
Maar ze kon ze niet veel langer tegenhouden. Tas richtte zijn aandacht weer op zijn werk, maar nu beefden zijn handen weer en gleed het dunne stukje gereedschap uit zijn klamme vingers. De kunst was om het slot te openen zonder de valstrik in werking te stellen. Hij kon de val duidelijk zien: een piepklein naaldje dat door een veertje op zijn plaats werd gehouden.
Hou op, beval hij zichzelf. Zo hoorde een kender zich toch niet te gedragen? Het beven hield op, en opnieuw stak hij zorgvuldig het ijzerdraadje in het slot. Net op het moment dat hij het bijna voor elkaar had, kreeg hij van achteren een duw.
‘Hé!’ riep hij geïrriteerd tegen Tika. Hij draaide zich om. ‘Wees eens een beetje voorzichtiger...’ Hij zweeg abrupt. De droom! Daarin had hij exact dezelfde woorden gesproken. En net als in de droom zag hij Tika aan zijn voeten liggen. Het bloed sijpelde tussen haar rode krullen door.
‘Nee!’ krijste Tas woedend. Het ijzerdraadje gleed weg, zijn hand sloeg tegen het slot.
Met een klik ging het slot open. En samen met die klik klonk er nog een geluidje, een nauwelijks hoorbaar, broos geluidje; het klonk als ‘tsk’. De valstrik was in werking gesteld.
Met grote ogen staarde Tas naar het bloeddruppeltje op zijn vinger, en toen naar het gouden naaldje dat uit het slot stak. De draconen hadden hem te pakken, ze grepen hem bij de schouder. Tas negeerde ze. Het maakte toch niet meer uit. Hij voelde een stekende pijn in zijn vinger. Nog even en die pijn zou zich uitbreiden naar zijn arm en naar de rest van zijn lichaam.
Zodra het mijn hart bereikt, voel ik er niets meer van, hield hij zichzelf dromerig voor. Dan voel ik helemaal niets meer.
Toen hoorde hij trompetten, schetterende trompetten, koperen trompetten. Die had hij al eens eerder gehoord. Waar? O ja, in Tarsis, vlak voordat de draken kwamen.
Kennelijk een of ander algemeen alarm, dacht Tas, terwijl hij belangstellend opmerkte dat zijn benen hem niet meer wilden dragen. Hij gleed naast Tika op de grond. Met een bevende hand streek hij over haar mooie rode krullen, die samen klitten van het bloed. Haar gezicht was bleek en haar ogen waren dicht.
‘Het spijt me, Tika,’ zei hij verstikt. De pijn verspreidde zich snel, maar zijn vingers en voeten waren gevoelloos. Hij kon ze niet bewegen. ‘Het spijt me, Caramon. Ik heb het geprobeerd, ik heb het echt geprobeerd...’ Stilletjes huilend leunde Tas met zijn rug tegen de deur, wachtend op de duisternis.
Tanis kon zich niet verroeren, en als hij luisterde naar Laurana’s diep bedroefde gesnik wilde hij het niet eens. Sterker nog, hij smeekte een genadige god hem te vermorzelen toen hij voor de Duistere Koningin neerknielde. Maar een dergelijke gunst verleenden de goden hem niet. De schaduw trok op toen de Koningin haar aandacht ergens anders op richtte dan op hem. Moeizaam en met een rood gezicht van schaamte kwam Tanis overeind. Hij kon Laurana niet aankijken, hij durfde Kitiara niet eens in de ogen te kijken, wetend dat hij niets dan verachting in die bruine diepten zou zien.
Maar Kitiara had belangrijkere dingen aan haar hoofd. Dit was haar glorieuze moment. Alle puzzelstukjes vielen op hun plaats. Ze pakte Tanis stevig vast toen die naar voren wilde stappen om aan te bieden Laurana te escorteren. Kil duwde ze hem naar achteren en ging voor hem staan.
‘Tot slot wil ik graag een van mijn eigen dienaren belonen die me heeft geholpen de elfenvrouw gevangen te nemen. Heer Sothis heeft gevraagd om de ziel van Lauralanthalasa, zodat hij via haar wraak kan nemen op de elfenvrouw die hem lang geleden vervloekte. Als hij gedoemd is om in eeuwige duisternis te vertoeven, wil hij graag dat deze elfenvrouw zijn leven na de dood met hem deelt.’