Выбрать главу

11

‘Jasla roept me...’

Raistlin! Het was een onuitgesproken gedachte. Caramon wilde wel iets zeggen, maar er kwam geen geluid over zijn lippen.

‘Ja, broer,’ zei Raistlin, die zoals gewoonlijk antwoord gaf op Caramons gedachten. ‘Ik ben het, de laatste wachter, degene die je dient te passeren om je doel te bereiken, degene die van hare duistere majesteit het bevel heeft gekregen te reageren indien de trompetten klinken.’ Raistlin glimlachte spottend. ‘En ik had kunnen weten dat jij zo dwaas zou zijn mijn magische valstrik in werking te stellen...’

‘Raist,’ begon Caramon, maar zijn stem liet hem in de steek.

Even kon hij geen woord uitbrengen. Hij was uitgeput van angst, pijn en bloedverlies en rilde door het koude water, en dit was bijna meer dan hij kon verdragen. Het zou gemakkelijker zijn om het donkere water boven zijn hoofd te laten sluiten en zich te laten verscheuren door de jonge draken met hun scherpe tanden. Die pijn kon nooit zo erg zijn als deze. Toen voelde hij Berem naast zich bewegen. De man stond met een vage, niet-begrijpende blik naar Raistlin te staren. Hij trok aan Caramons arm.

‘Jasla roept. We moeten gaan.’

Met een snik rukte Caramon zijn arm los uit Berems greep. De man staarde hem boos aan, wendde zich af en liep in zijn eentje verder.

‘Nee, beste vriend, ook jij gaat nergens naartoe.’

Raistlin hief zijn magere hand, waarop Berem opeens wankelend bleef staan. De Immerman keek op naar de glinsterende goudkleurige ogen van de magiër die boven hem op een richel stond. Jammerend en handenwringend staarde Berem verlangend naar de ingelegde zuil. Hij kon zich echter niet bewegen. Een grote, verschrikkelijke kracht hield hem tegen, onverbiddelijk als de magiër op de richel.

Caramon knipperde zijn plotseling opwellende tranen weg. Nu hij de macht van zijn broer kon voelen, moest hij vechten tegen zijn wanhoop. Hij kon niets doen... behalve proberen Raistlin te doden. Zijn ziel deinsde vol afschuw voor die gedachte terug. Nee, dan stierf hij nog liever zelf.

Opeens keek Caramon op. Dan zij het zo. Als ik moet sterven, zal ik strijdend ten onder gaan... precies zoals ik me altijd heb voorgesteld.

Ook al betekent dat dat ik door mijn eigen broer word gedood.

Langzaam sloeg Caramon zijn ogen op en keek zijn tweelingbroer recht aan.

‘Draag je nu de Zwarte Mantel?’ vroeg hij met droge lippen. ‘Ik kan het niet goed zien... in dit licht...’

‘Inderdaad,’ antwoordde Raistlin. Hij hief de staf van Magius, zodat het zilveren licht hem bescheen. Een gewaad van het zachtste fluweel hing om zijn magere schouders. In het licht had de zwarte stof, die donkerder leek dan de eeuwige duisternis die hen omringde, een zachte glans.

Huiverend bij de gedachte aan wat hij moest doen ging Caramon verder: ‘En je stem, die is krachtiger, anders. Het is jouw stem... en toch ook weer niet...’

‘Dat is een lang verhaal, Caramon,’ antwoordde Raistlin. ‘Ooit zul je het misschien te horen krijgen. Maar nu bevind je je in een penibele situatie. De draconenwachters zijn in aantocht. Ze hebben het bevel gekregen de Immerman gevangen te nemen en naar de Duistere Koningin te brengen. Dat zal zijn einde betekenen. Hij is niet onsterfelijk, dat kan ik je verzekeren. Ze kent spreuken waarmee ze zijn bestaan kan ontrafelen tot er van zijn lichaam en ziel niet meer over is dan een paar draadjes die door de stormachtige wind worden meegevoerd. Daarna zal ze zijn zus verslinden en zal ze eindelijk vrij zijn om met al haar macht en luister Krynn binnen te treden. Ze zal de scepter zwaaien over de wereld, de hemel en de Afgrond. Niets kan haar dan nog tegenhouden.’

‘Ik begrijp het niet...’

‘Nee, natuurlijk niet, lieve broer,’ zei Raistlin met een spoor van zijn oude irritatie en sarcasme. ‘Je staat naast de Immerman, de enige op heel Krynn die een eind kan maken aan deze oorlog en de Koningin van de Duisternis terug naar haar schaduwrijk kan sturen. En jij begrijpt het niet.’

Raistlin liep naar de rand van de rotsrichel waarop hij stond en boog leunend op zijn staf naar voren. Hij wenkte zijn broer. Bevend bleef Caramon staan, niet in staat zich te verroeren, doodsbang dat Raistlin een betovering over hem zou uitspreken. Maar zijn broer keek hem slechts indringend aan.

‘De Immerman hoeft nog maar een paar passen te zetten om te worden herenigd met zijn zus. Die heeft al die jaren onuitsprekelijke kwellingen moeten doorstaan terwijl ze wachtte tot hij terug zou komen om haar te bevrijden van de marteling die ze zichzelf had opgelegd.’

‘En wat gebeurt er dan?’ stamelde Caramon. Zijn blik werd vastgehouden door een eenvoudige kracht die groter was dan elke willekeurige spreuk.

Met zijn goudkleurige, zandlopervormige ogen samengeknepen liet Raistlin zijn stem dalen. Fluisteren was voor hem niet langer noodzaak, maar hij had gemerkt dat het veel meer indruk maakte.

‘Dan wordt de wig verwijderd, lieve broer, en slaat de deur dicht. Dan zal de Duistere Koningin brullend van woede worden teruggeworpen in de diepste krochten van de Afgrond.’ Raistlin sloeg zijn ogen op en maakte een gebaar met zijn magere, slanke hand. ‘Dit alles... de herboren tempel van Istar, bezoedeld door het kwaad... zal ten onder gaan.’

Caramon hapte naar adem, maar trok toen een wantrouwig gezicht.

‘Nee, ik lieg niet,’ antwoordde Raistlin op Caramons onuitgesproken gedachte. ‘Niet dat ik niet kan liegen wanneer het me uitkomt. Maar je zult merken dat de band tussen ons nog steeds zo hecht is dat ik niet tegen jou kan liegen. Bovendien heeft het geen zin. Ik ben er meer bij gebaat als je de waarheid kent.’

Caramon kon het allemaal niet meer bevatten. Hij begreep er helemaal niets van. Maar hij had geen tijd om er lang bij stil te staan. Achter zich hoorde hij draconenwachters op de trap. Het geluid werd weerkaatst in de tunnel. Zijn gezicht werd kalm en vastberaden.

‘Dan weet je wat ik moet doen, Raist,’ zei hij. ‘Je mag dan machtig zijn, je moet je nog altijd kunnen concentreren om je magie te gebruiken. En zolang je je op mij moet richten, heb je geen macht over Berem. Je kunt hem niet doden.’ Caramon hoopte vurig dat Berem luisterde en in actie zou komen als het moment daar was. ‘Het lijkt erop dat alleen die Duistere Koningin van je dat kan. Dus dan blijft er nog maar één over...’

‘Jij, mijn geliefde broer,’ zei Raistlin zachtjes. ‘Ja, ik kan jou doden...’

Hij rechtte zijn rug en hief zijn hand, en voordat Caramon de kans kreeg een kreet te slaken of zelfs maar beschermend zijn arm op te tillen werd de duisternis verdreven door een felle vuurbal. Het leek wel of de zon was binnengekomen. Hij raakte Caramon vol, en de krijger viel achterover in het zwarte water.

Verschroeid en verblind door het felle licht, verdoofd door de zware klap voelde Caramon zijn bewustzijn weg glippen. Hij zonk weg in het donkere water. Toen beten scherpe tanden zich vast in zijn arm en scheurden een stuk vlees weg. De felle pijn bracht hem bij zijn positieven. Schreeuwend van angst en pijn worstelde hij om uit het dodelijke water op te staan.

Hevig rillend rechtte hij zijn rug. Nu hadden de jonge draken bloed geproefd en vielen ze woest en gefrustreerd aan op zijn leren laarzen. Met zijn hand stevig om zijn arm geklemd wierp Caramon een snelle blik op Berem, en tot zijn ontzetting zag hij dat die zich niet had verroerd.

‘Jasla! Hier ben ik! Ik kom je bevrijden!’ schreeuwde Berem, maar hij bleef staan, nog steeds in de ban van de spreuk. Verwoed hamerde hij op de onzichtbare muur die hem de weg versperde. De man werd bijna gek van verdriet.

Raistlin keek kalmpjes naar zijn broer, die voor hem stond terwijl het bloed uit de wond op zijn blote arm stroomde.

‘Ik ben machtig, Caramon,’ zei Raistlin. Kil keek hij zijn tweelingbroer recht in de ogen. ‘Met Tanis’ onbedoelde hulp was ik in staat me te ontdoen van de enige man op Krynn die me had kunnen verslaan. Nu ben ik de machtigste magiegebruiker ter wereld. En ik zal nog machtiger zijn... zodra de Duistere Koningin er niet meer is.’

Verdwaasd en niet-begrijpend keek Caramon zijn broer aan. Achter zich hoorde hij gespetter en het triomfantelijke geschreeuw van de draconen. Maar hij was te beduusd om zich te verroeren en kon zijn ogen niet van zijn broer afhouden. Pas toen Raistlin zijn hand hief en een gebaar naar Berem maakte ging Caramon heel langzaam een licht op.