‘Heer Sothis,’ prevelde Kitiara. ‘Snel beslissen, Tanis.’
‘Ik heb mijn beslissing lang geleden al genomen, Kitiara,’ zei Tanis kalm. Hij ging voor Laurana staan en probeerde haar zo goed mogelijk met zijn lichaam af te schermen. ‘Heer Sothis zal mij moeten doden om bij haar te komen, Kit. Ik weet best dat mijn dood hem er niet van zal weerhouden haar te doden zodra ik val, en jou ook niet, maar met mijn laatste adem zal ik Paladijn smeken haar ziel te beschermen. De goden zijn me iets verschuldigd. Diep van binnen weet ik dat aan mijn laatste gebed gehoor zal worden gegeven.’
Tanis voelde dat Laurana haar hoofd tegen zijn rug legde en hoorde haar zachtjes snikken. Dat stelde hem gerust, want in haar gesnik klonk geen angst door, alleen maar liefde, mededogen en verdriet om hem.
Kitiara aarzelde. Ze zagen heer Sothis al de verwoeste gang inkomen, met oranje ogen als flakkerende lichtpuntjes in de duisternis. Toen legde ze haar met bloed besmeurde hand op Tanis’ arm. ‘Wegwezen!’ beval ze bars. ‘Snel, ren terug de gang in. Aan het eind zit een deur in de muur. Je kunt hem op de tast vinden. Die geeft toegang tot de kerkers. Van daaruit kun je ontsnappen.’
Even staarde Tanis haar niet-begrijpend aan.
‘Ren dan!’ snauwde Kit. Ze gaf hem een duw.
Tanis wierp een blik op heer Sothis.
‘Het is een valstrik!’ fluisterde Laurana.
‘Nee,’ zei Tanis, die Kit weer aankeek. ‘Deze keer niet. Vaarwel, Kitiara.’
Kitiara begroef haar nagels in zijn arm.
‘Vaarwel, halfelf,’ zei ze zachtjes, hartstochtelijk. Haar ogen schitterden in het toortslicht. ‘Denk erom, dit doe ik uit liefde voor jou. Wegwezen nu!’
Kitiara gooide haar toorts op de grond en verdween in de duisternis alsof ze erdoor was opgeslokt.
Tanis knipperde met zijn ogen, verblind door de plotselinge duisternis, en wilde zijn hand naar haar uitsteken. Snel trok hij hem terug, draaide zich om en vond Laurana’s hand. Samen strompelden ze tussen het puin door, met een hand tegen de muur. De kille angst die voor de doodsridder uit ging deed het bloed in hun aderen stollen. Toen hij even de gang in keek, zag hij heer Sothis steeds dichterbij komen. Hij leek hen recht aan te kijken. Verwoed betastte Tanis de muur, zoekend naar de deur. Eindelijk voelde hij hout in plaats van koude steen. Hij greep de ijzeren deurknop vast en draaide die om. Laurana met zich meetrekkend dook hij door de deur. Het plotselinge licht van de toortsen langs de trap was bijna net zo verblindend als de duisternis kort daarvoor.
Achter zich hoorde Tanis de stem van Kitiara, die heer Sothis begroette. Hij vroeg zich af wat de doodsridder haar zou aandoen nu hij zijn prooi was kwijtgeraakt. Hij zag levendig voor zich wat er in de droom was gebeurd. Opnieuw zag hij Laurana vallen... hij zag Kitiara vallen... en hij stond er hulpeloos bij, niet in staat hen te redden. Toen verdween het beeld.
Laurana stond op de trap op hem te wachten. Het toortslicht scheen op haar goudblonde haar. Haastig sloeg hij de deur dicht en rende achter haar aan de trap af.
‘Dat is de elfen vrouw,’ zei heer Sothis, die met zijn vlammende ogen moeiteloos het tweetal kon nakijken dat als een stel bange muisjes voor hem wegvluchtte. ‘En de halfelf.’
‘Ja,’ zei Kitiara ongeïnteresseerd. Ze haalde haar zwaard uit de schede en veegde het af met de zoom van haar mantel.
‘Zal ik achter hen aan gaan?’ vroeg heer Sothis.
‘Nee. We hebben belangrijkere zaken te regelen,’ antwoordde Kitiara. Ze keek naar hem op en glimlachte scheef. ‘De elfenvrouw zal toch nooit de jouwe worden, ook niet na de dood. De goden beschermen haar.’
Sothis richtte zijn vlammende blik op haar. Spottend trok hij zijn bleke lip op. ‘De halfelf is nog steeds je heer en meester.’
‘Dat denk ik niet,’ antwoordde Kitiara. Ze draaide zich om en keek Tanis na, die net de deur achter zich sloot. ‘In de stilte van de nacht, als hij naast haar in bed ligt, zal Tanis af en toe aan mij denken. Hij zal zich mijn laatste woorden herinneren en zal erdoor geroerd zijn. Ik heb hun hun geluk geschonken. En zij moet leven met de wetenschap dat ik altijd een plaatsje zal hebben in Tanis’ hart. Hun mogelijke liefde heb ik bij voorbaat al vergiftigd. Mijn wraak op hen beiden is volmaakt. Heb je meegenomen wat ik vroeg?’
‘Jazeker, Zwarte Vrouwe,’ antwoordde heer Sothis. Met een woord van magie haalde hij een voorwerp tevoorschijn en liet het haar zien. Eerbiedig legde hij het aan haar voeten.
De adem stokte Kitiara in de keel. De gloed in haar ogen was bijna net zo fel als die in de ogen van heer Sothis. ‘Uitstekend! Keer terug naar Fort Dargaard. Verzamel de troepen. We eisen het bevel op over de vliegende citadel die Ariakas naar Kalaman heeft gestuurd. Dan trekken we ons terug om te hergroeperen en wachten rustig af.’
Er verscheen een glimlach op heer Sothis’ afzichtelijke gelaat toen hij gebaarde naar het voorwerp op de grond. ‘Die is nu officieel van jou. Je tegenstanders zijn dood, zoals je hebt bevolen, of ze zijn ontsnapt voordat ik ze kon bereiken.’
‘Uitstel van executie,’ zei Kitiara. Ze stak het zwaard terug in de schede. ‘Je hebt me trouw gediend, heer Sothis, en daarvoor zul je worden beloond. Er is altijd wel ergens op de wereld een elfenmaagd te vinden, lijkt me.’
‘Degenen die je ter dood veroordeelt zullen sterven. Degenen die je wenst te sparen’ — Sothis wierp een vluchtige blik op de deur — ‘zullen blijven leven. Vergeet niet, Zwarte Vrouwe, dat ik de enige ben van allen die onder je dienen die je eeuwige trouw kan beloven. Dat doe ik bij deze met genoegen. Met mijn ridders zal ik terugkeren naar Fort Dargaard, zoals je van ons verlangt. Daar zullen we wachten tot we worden ontboden.’
Met een buiging nam hij haar hand in de zijne. ‘Vaarwel, Kitiara,’ zei hij. Even zweeg hij. ‘Hoe voelt het, lieve kind, te weten dat je een vervloekte ziel vreugde hebt bezorgd? Jij hebt mijn saaie dodenrijk interessant gemaakt. Had ik je maar gekend toen ik nog leefde.’ Er verscheen een glimlach op het bleke gelaat. ‘Maar ik kan wachten tot het einde der tijden. Wellicht besluit ik te wachten op iemand die mijn troon kan delen...’
Kille vingers streken over Kitiara’s huid. Ze rilde hevig bij de gedachte aan de eindeloze, slapeloze nachten die zich als een diepe kloof voor haar uitstrekten. Zo levendig en angstaanjagend was dat beeld dat Kitiara’s ziel angstig terugdeinsde toen heer Sothis in de duisternis opging.
Ze was alleen in het pikkedonker, en even was ze doodsbang. Ze drukte zich met haar rug tegen de muur toen de tempel beefde. Moederziel alleen was ze! Toen tikte haar voet tegen iets wat op de grond lag. Dankbaar stak ze haar hand ernaar uit. Met beide handen tilde ze het op.
Dit was de werkelijkheid, stevig, tastbaar, dacht ze met een zucht van opluchting.
Er was geen toortslicht dat op het gouden oppervlak kon schijnen of de rode edelstenen als vuur kon laten branden. Dat licht had Kitiara ook niet nodig om het te bewonderen.
Een tijdlang bleef ze in de afbrokkelende gang staan en streek met haar vingers langs de ruwe metalen randen van de met bloed bevlekte kroon.
Tanis en Laurana liepen de stenen wenteltrap af naar de kerkers. Naast het bureau van de cipier bleef Tanis even staan kijken naar de dode kobold.
Laurana staarde hem aan. ‘Kom mee,’ zei ze dringend, wijzend naar het oosten. Toen ze hem zag twijfelen en in noordelijke richting zag kijken, rilde ze. ‘Daar wil je niet naartoe. Daar hebben ze... mij mee naartoe genomen...’ Ze trok wit weg toen ze het gegil en geschreeuw in de gevangeniscellen hoorde, en snel wendde ze zich af.
Een geplaagd kijkende dracoon rende voorbij. Waarschijnlijk een deserteur, vermoedde Tanis, want het monster grauwde en kromp ineen bij de aanblik van de wapenrusting van een officier.
‘Ik zocht Caramon,’ mompelde Tanis. ‘Hier moet hij naartoe zijn gebracht.’