Выбрать главу

Sturm schudde zijn hoofd en slikte het brok in zijn keel weg. Zijn blik kruiste die van Flint. De dwerg zuchtte en concentreerde zich weer op zijn houtsnijwerk. Ze zeiden geen van beiden iets, maar dachten hetzelfde. Als de draconen de toren wisten te veroveren, zou hun dood al verschrikkelijk zijn. Laurana’s dood zou wel eens een nachtmerrie kunnen worden.

De oostelijke hemel werd al lichter ten teken dat de zon op het punt stond op te komen, toen de ridders uit hun onrustige slaap werden gewekt door het geschetter van trompetten. Haastig stonden ze op, grepen hun wapens en begaven zich naar de muur, van waaruit ze naar het donkere land tuurden.

De kampvuren van het drakenleger waren bijna uitgedoofd, want nu het bijna dag was, hoefden ze niet meer brandend te worden gehouden. Ze hoorden de bedrijvigheid toenemen. Afwachtend omklemden de ridders hun wapens. Toen keken ze elkaar verbijsterd aan.

Het drakenleger trok zich terug. Hoewel het slecht te zien was in de schemering, was het duidelijk dat de zwarte vloedgolf van soldaten langzaam wegebde. Verwonderd zag Sturm het aan. Het leger trok zich terug tot vlak achter de horizon. Maar ze waren er nog steeds, wist hij. Hij kon hen voelen.

Een aantal jonge ridders begon te juichen.

‘Stil!’ beval Sturm fel. Hun geschreeuw werkte hem op de zenuwen. Laurana kwam naast hem staan en wierp hem een verbijsterde blik toe. Zijn gezicht zag er grauw en afgetobd uit in het flakkerende toortslicht. Keer op keer balde hij zijn gehandschoende handen, die op de borstwering rustten, onrustig tot vuisten. Met samengeknepen ogen boog hij naar voren en tuurde in oostelijke richting.

Laurana, die zijn angst kon voelen, voelde de rillingen over haar rug lopen. Ze moest denken aan wat ze tegen Tas had gezegd.

‘Is het wat we vrezen?’ vroeg ze met haar hand op zijn arm.

‘Laten we bidden dat we het mis hebben,’ zei hij zachtjes, met gebroken stem.

De minuten verstreken. Er gebeurde niets. Flint kwam op hen af en klom op een groot stuk afgebroken steen, zodat hij over de muur heen kon kijken. Tas werd gapend wakker.

‘Wanneer gaan we ontbijten?’ vroeg de kender opgewekt, maar niemand besteedde enige aandacht aan hem.

Gespannen wachtten ze af. Inmiddels stonden de ridders, alle in de greep van dezelfde stijgende angst, op een rij achter de muur naar het oosten te staren, zonder goed te weten waarom.

‘Wat is er?’ fluisterde Tas. Hij klom naast Flint op de steen en keek naar het smalle, rode reepje zon dat boven de horizon uitstak en een oranje gloed uitstraalde die de nachtelijke hemel paars kleurde en de sterren doofde.

Tas stootte Flint aan. ‘Waar kijken we naar?’ fluisterde hij.

‘Nergens naar,’ bromde Flint.

‘Maar waarom kijken we dan...’ De adem stokte de kender in de keel. ‘Sturm...’ zei hij met onvaste stem.

‘Wat is er?’ vroeg de ridder, die zich geschrokken omdraaide. Tas bleef staren. De anderen volgden zijn blik, maar hun ogen waren veel minder scherp dan die van de kender.

‘Draken...’ antwoordde Tasselhof. ‘Blauwe draken.’

‘Dat vermoedde ik al,’ zei Sturm zachtjes. ‘De drakenvrees. Daarom heeft het leger zich teruggetrokken. De mensen in hun gelederen zouden er geen weerstand aan kunnen bieden. Hoeveel draken?’

‘Drie,’ antwoordde Laurana. ‘Ik zie ze nu ook.’

‘Drie,’ herhaalde Sturm uitdrukkingsloos.

‘Luister, Sturm...’ Laurana trok hem bij de muur vandaan. ‘Ik... we... wilden eigenlijk niets zeggen, want we dachten dat het er toch niet toe zou doen, maar dit verandert de zaak. Tasselhof en ik weten hoe we de drakenbol moeten gebruiken.’

‘Drakenbol?’ mompelde Sturm, die maar half luisterde.

‘De bol die hier staat, Sturm,’ zei Laurana indringend. Met beide handen omklemde ze gretig zijn arm. ‘De bol in het hart van de toren. Tas heeft hem aan me laten zien. Er leiden drie lange, brede gangen naartoe, en... en...’ Ze maakte haar zin niet af. Opeens zag ze levendig voor zich hoe draken door de stenen gangen vlogen, net als die nacht in haar onderbewustzijn...

‘Sturm!’ riep ze, terwijl ze hem opgewonden heen en weer schudde. ‘Ik weet hoe de bol werkt! Ik weet hoe we de draken kunnen doden! Als we nu maar genoeg tijd hebben...’

Met twee handen greep Sturm haar schouders vast. Hij kende haar al maanden, maar kon zich niet herinneren dat ze er ooit eerder zo mooi had uitgezien. Haar gezicht was weliswaar bleek van vermoeidheid, maar het straalde van opgetogenheid.

‘Vertel op, snel!’ beval hij. Laurana legde het uit, zo snel dat ze bijna struikelde over haar woorden. Ze schetste een beeld voor hem dat steeds duidelijker werd naarmate ze erover praatte. Flint en Tas, die achter Sturm stonden, keken toe. De dwerg keek ontzet, de kender bezorgd.

‘Wie gaat de bol gebruiken?’ vroeg Sturm langzaam.

‘Ik,’ antwoordde Laurana.

‘Maar Laurana,’ riep Tasselhof uit. ‘Fizban zei...’

‘Tas, hou je mond!’ zei Laurana met opeengeklemde kaken. ‘Toe, Sturm,’ drong ze aan. ‘Het is onze enige kans. We hebben de drakenlansen, en de drakenbol!’

De ridder keek van haar naar de draken die vanuit het steeds lichter wordende oosten op hen afsnelden.

‘Goed dan,’ zei hij uiteindelijk. ‘Flint, jij en Tas gaan naar beneden en verzamelen de mannen op de binnenplaats. Haast je!’

Na een laatste, bezorgde blik op Laurana sprong Tasselhof van de steen waar hij en de dwerg op stonden. Flint volgde hem langzamer. Zijn gezicht stond somber en bedachtzaam. Zodra hij op de grond stond, liep hij op Sturm af.

Moet je dit echt doen, vroeg Flint Sturm met zijn ogen.

Sturm knikte één keer. Met een vluchtige blik op Laurana glimlachte hij bedroefd. ‘Ik vertel het haar zelf wel,’ zei hij zachtjes. ‘Zorg goed voor de kender. Vaarwel, mijn vriend.’

Flint slikte moeizaam en schudde zijn grijze hoofd. Met zijn knoestige hand veegde hij de tranen van zijn gezicht, dat een masker van verdriet was, en hij gaf Tas een duw in zijn rug.

‘Lopen!’ snauwde de dwerg.

Tas keek hem over zijn schouder verbijsterd aan, maar haalde toen zijn schouders op en huppelde over de borstwering, terwijl hij met zijn schrille stem de ridders toeriep.

Laurana’s gezicht straalde. ‘Kom mee, Sturm,’ zei ze. Ze trok aan zijn arm als een kind dat een nieuw speeltje aan haar vader wil laten zien. ‘Ik leg het wel aan de mannen uit als je wilt. Dan kun jij bevelen uitdelen en de strategie uiteenzetten...’

‘Jij hebt het bevel, Laurana,’ zei Sturm.

‘Wat?’ De hoop in haar hart maakte zo snel plaats voor angst dat ze van pijn naar adem hapte.

‘Je zei dat je tijd nodig had,’ zei Sturm. Hij hing zijn zwaardriem recht om haar blik te kunnen mijden. ‘Je hebt gelijk. Jij moet de mannen maar in stelling brengen. Je hebt tijd nodig om de bol te gebruiken. Die tijd zal ik voor je winnen.’ Hij pakte een boog en een koker vol pijlen.

‘Nee! Sturm!’ Laurana huiverde van angst. ‘Dat meen je niet! Ik ben geen commandant. Ik heb je nodig. Sturm, doe dit jezelf niet aan!’ Haar stem brak, zodat ze nog slechts kon fluisteren. ‘Doe mij dit niet aan.’

‘Je bent wel degelijk een commandant, Laurana,’ zei Sturm. Hij pakte haar hand vast, boog naar voren en kuste haar teder. Vaarwel, elfenmaagd,’ zei hij zachtjes. ‘Jouw licht zal verder schijnen op deze wereld. Mijn licht moet nu doven. Je hoeft niet om me te rouwen, lieve. Je hoeft niet te huilen.’ Hij hield haar tegen zich aan. ‘De Woldmeester heeft in het Duisterwold tegen ons gezegd dat we niet moeten rouwen om hen die hun levensdoel hebben vervuld. Dat van mij is vervuld. Haast je nu, Laurana. Je zult elke tel nodig hebben.’

‘Neem dan in elk geval een drakenlans mee,’ smeekte ze. Met zijn hand op zijn antieke zwaard schudde Sturm zijn hoofd. ‘Ik kan er niet mee omgaan. Vaarwel, Laurana. Zeg tegen Tanis...’ Hij zweeg en zuchtte. ‘Nee,’ voegde hij er met een vage glimlach aan toe. ‘Hij zal zelf wel weten wat er in mijn hart leefde.’