Выбрать главу

‘Sturm...’ Haar tranen maakten haar het spreken onmogelijk. Ze kon hem slechts zwijgend en smekend aanstaren.

‘Ga dan,’ zei hij.

Struikelend over haar eigen voeten, verblind door haar tranen draaide Laurana zich om. Op de een of andere manier slaagde ze erin de trap af te lopen naar de binnenplaats. Daar voelde ze een sterke hand, die haar vastpakte.

‘Flint,’ begon ze, pijnlijk snikkend. ‘Sturm, hij...’

‘Ik weet het, Laurana,’ antwoordde de dwerg. ‘Ik zag het aan zijn gezicht. Volgens mij was het daar al zo lang als ik me kan herinneren van af te lezen. Het is nu aan jou. Je mag hem niet in de steek laten.’

Laurana ademde diep in en veegde met beide handen zo goed en zo kwaad als het ging de tranen uit haar ogen en van haar wangen. Ze slaakte een diepe zucht en hief haar kin.

‘Zo,’ zei ze met ferme, vaste stem. ‘Ik ben er klaar voor. Waar is Tas?’

‘Hier,’ zei de kender met een klein stemmetje.

‘Ga naar beneden. Je hebt de woorden in de bol al eens gelezen, maar ik wil dat je het nog een keer doet. Controleer of je het echt goed hebt begrepen.’

‘Ja, Laurana.’ Tas slikte moeizaam en rende weg.

‘De ridders hebben zich verzameld,’ zei Tas. ‘Ze wachten op je bevelen.’

‘Wachten op mijn bevelen,’ herhaalde Laurana afwezig.

Aarzelend keek ze op. De rode stralen van de zon werden weerkaatst door het blinkende harnas van Sturm, die via een smalle trap naar een hoge muur in de buurt van de centrale toren liep. Zuchtend richtte ze haar blik op de binnenplaats, waar de ridders stonden te wachten.

Nogéén keer haalde Laurana diep adem. Toen liep ze op hen af. De rode kam op haar helm golfde in de wind, en haar goudkleurige haar had in het ochtendlicht een vurige gloed.

De koude, breekbaar uitziende zon kleurde de hemel bloedrood, een rood dat overging in de fluweelzwarte duisternis van de verstrijkende nacht. De toren was nog in schaduw gehuld, maar het zonlicht deed het gouddraad in de wapperende vlag glanzen.

Sturm klom op de muur. De toren rees hoog boven hem uit. De borstwering waar hij op stond strekte zich links van hem zeker honderd voet uit. Het stenen oppervlak was glad, maar bood geen bescherming, geen dekking.

In het oosten kon Sturm de draken zien.

Het waren blauwe draken, en op de rug van de voorste in de formatie zat een Drakenheer, wiens blauw-zwarte wapenrusting van drakenschubben glansde in het zonlicht. Hij zag het afschuwelijke, gehoornde masker en de zwarte cape die achter hem aan wapperde. Twee andere bereden blauwe draken volgden de Drakenheer. Sturm schonk hun een korte, plichtmatige blik. Om hen maakte hij zich niet druk. Het ging hem om de leider, de Drakenheer.

De ridder keek naar de binnenplaats, ver beneden zich. Het zonlicht kroop nu langs de muur. Hij zag de rode gloed om de punten van de zilveren drakenlansen die de mannen nu in hun handen hadden. Hij zag dezelfde gloed op Laurana’s goudblonde haar. Hij zag de mannen naar hem opkijken. Met beide handen pakte hij zijn zwaard vast en hief het hoog in de lucht. Het zonlicht werd weerkaatst door het rijk bewerkte blad.

Glimlachend, hoewel ze hem door haar tranen heen nauwelijks kon onderscheiden, stak Laurana als antwoord haar drakenlans in de lucht, een laatste groet.

Getroost door haar glimlach draaide Sturm zich weer om naar zijn vijand.

Zoals hij daar stond, midden op de muur, leek hij maar een klein wezentje halverwege de grond en de hemel. De draken konden om hem heen vliegen, maar daar was hij niet op uit. Ze moesten hem als een bedreiging beschouwen. Ze moesten de tijd nemen om hem te bevechten.

Sturm stak zijn zwaard in de schede en zette in plaats daarvan een pijl op zijn boog, die hij op de voorste draak richtte. Geduldig wachtte hij af, met ingehouden adem. Deze kans mag ik niet verpesten, dacht hij. Wacht... wacht...

De draak was binnen bereik. Sturms pijl schoot door de lucht. Hij had uitstekend gericht. De pijl raakte de blauwe draak in de hals. Hij richtte weinig schade aan, want hij ketste van de blauwe drakenschubben af, maar de draak draaide gepijnigd en geërgerd zijn kop om en vertraagde zijn vlucht. Snel vuurde Sturm nog een keer, ditmaal op de draak die vlak achter de leider vloog.

De pijl boorde zich in een vleugel, en de draak krijste van woede. Weer vuurde Sturm. Deze keer wist de draak van de leider de pijl te ontwijken, maar de ridder had zijn doel bereikt. Hij had hun aandacht op zich gevestigd, bewezen dat hij een dreiging vormde en hen gedwongen hem te bevechten. Op de binnenplaats hoorde hij rennende voetstappen, en het schrille gepiep van de katrollen waarmee de valhekken werden opgehaald.

Nu kon Sturm zien dat de Drakenheer ging staan in zijn zadel. Het zadel, dat de vorm had van een strijdwagen, bood de berijder de mogelijkheid om tijdens de strijd te gaan staan. De Drakenheer had een speer in zijn gehandschoende hand. Sturm liet zijn boog vallen, pakte zijn schild en trok zijn zwaard. Aldus gewapend stond hij op de muur en keek toe terwijl de draak steeds dichterbij kwam, met brandende rode ogen en glanzende witte tanden.

Toen hoorde Sturm ver weg het heldere geschal van een trompet, een klank zo kil als de lucht boven de met sneeuw bedekte bergen van zijn vaderland in de verte. Het zuivere, scherpe geluid, dat dapper uitrees boven de duisternis, de dood en de wanhoop die hem omringden, raakte hem tot in het diepst van zijn ziel.

Sturm beantwoordde het met een wilde strijdkreet en hief zijn zwaard op naar zijn vijand. Het rode zonlicht weerkaatste op het metaal. De draak scheerde laag over hem heen.

Weer klonk de trompet, en weer antwoordde Sturm met een luide kreet. Deze keer stokte zijn stem echter, want opeens besefte hij dat hij die trompet eerder had gehoord.

De droom!

Zwijgend omklemde Sturm zijn zwaard, met een hand die zweette in zijn handschoen. De draak doemde boven hem op. Op zijn rug zat de Drakenheer. De hoorns van zijn masker glansden bloedrood en hij hield zijn speer in de aanslag.

De angst lag als een baksteen op Sturms maag, en zijn huid werd klam. In zijn droom had de trompet driemaal geklonken, en na de derde keer was hij gesneuveld. De drakenvrees overweldigde hem. Maak dat je wegkomt, schreeuwde zijn verstand hem toe.

Maak dat je wegkomt! De draken zouden zich op de binnenplaats storten. De ridders konden nog niet klaar zijn, ze zouden sterven, en met hen Laurana, Flint en Tas... En de toren zou vallen.

Nee! Sturm herpakte zich. Al het andere was weg: zijn idealen, zijn hoop, zijn dromen. De ridderorde stond op instorten. De Maatstaf bleek niet te voldoen. Niets in zijn leven had nog betekenis. Zijn dood mocht niet ook nog eens zinloos zijn. Hij zou tijd winnen voor Laurana, met zijn leven, aangezien dat het enige was wat hij nog kon inzetten. En hij zou sterven volgens de Erecode, want alleen daaraan kon hij zich nog vastklampen.

Hij hief zijn zwaard in de lucht en bracht de riddergroet aan de vijand. Tot zijn verbazing werd die plechtig en waardig door de Drakenheer beantwoord. Toen dook de draak met open muil op hem af, klaar om de ridder met zijn messcherpe tanden te verscheuren. Sturm haalde fel uit met zijn zwaard om de draak te dwingen zijn kop in te trekken als hij niet onthoofd wilde worden. Daarmee hoopte Sturm hem tot zwenken te dwingen. Maar de vleugels van het monster hielden hem volmaakt in evenwicht, en zijn berijder stuurde hem met vaste hand, ondanks de speer met de glanzende punt die hij in de aanslag hield.

Sturm draaide zich om naar het oosten. In zijn ogen, half verblind als die waren door de felle zon, was de draak nu gitzwart. Hij zag het monster afdalen tot onder de rand van de muur, en hij besefte dat de blauwe draak van onderaf zou komen, zodat zijn berijder de benodigde ruimte had om aan te vallen. De andere twee drakenruiters bleven op afstand toekijken en wachtten rustig af of hun heer hun hulp nodig had bij het afrekenen met deze brutale ridder.

Even was de zonverlichte hemel leeg, maar toen scheerde de draak over de rand van de muur met een afgrijselijke kreet die Sturms trommelvliezen deed scheuren en zijn hoofd vulde met pijn. De stinkende adem uit de open muil deed hem kokhalzen. Hij wankelde van duizeligheid, maar wist op de been te blijven terwijl hij met zijn zwaard uithaalde. Het antieke blad sneed in het linkerneusgat van de draak. Er spoot zwart bloed uit. De draak brulde van woede.