De treffer was echter kostbaar, want Sturm had geen tijd om zich te herstellen.
De Drakenheer hief zijn speer, boog naar voren en stak hem diep in harnas, vlees en bot.
Sturms zon spatte uiteen.
14
Drakenbol. Drakenlans.
De ridders drongen langs Laurana heen de Toren van de Hogepriester binnen en namen de plaatsen in die ze hun had aangewezen. Hoewel ze aanvankelijk sceptisch waren, bloeide er hoop op in hun hart toen Laurana haar plan uiteenzette.
Nu de ridders weg waren, was de binnenplaats verlaten. Laurana wist dat ze zich moest haasten. Ze zou al bij Tas moeten zijn om zich voor te bereiden op het gebruiken van de drakenbol. Maar Laurana kon die glanzende, eenzame gestalte die op de muur stond te wachten niet alleen laten.
Afgetekend tegen de gloed van de opkomende zon zag ze de silhouetten van de draken.
Zwaard en speer flitsten in het felle licht.
Laurana’s wereld stond stil. De tijd vertraagde als in een droom. Het zwaard sneed. De draak krijste. De speer leek een eeuwigheid in de lucht te blijven hangen. De zon stond stil.
De speer vond zijn doel.
Een glanzend voorwerp viel langzaam van de muur naar de binnenplaats. Het was Sturms zwaard dat uit zijn levenloze hand was gevallen, en in Laurana’s ogen was dat het enige wat bewoog in een wereld die stilstond. De ridder bleef roerloos staan, doorboord door de speer van de Drakenheer. De draak zweefde erboven, met gespreide vleugels. Niets bewoog, alles bleef stilstaan.
Toen rukte de Drakenheer de speer los en zakte Sturm in elkaar op de plek waar hij stond, om als een donker hoopje te blijven liggen. De draak brulde verontwaardigd, en een bliksemschicht afkomstig uit zijn met bloed besmeurde muil sloeg om de Toren van de Hogepriester. Met een dreunende knal spatte het steen uiteen. Vlammen feller dan de zon laaiden op. De andere twee draken doken op de binnenplaats af, op het moment dat Sturms zwaard kletterend op de stenen terechtkwam.
De tijd kwam weer op gang.
Laurana zag de draken in duikvlucht op zich afkomen. De grond onder haar voeten beefde toen steen en puin om haar heen neer regenden en er een wolk van rook en stof opsteeg. Toch kon Laurana zich nog altijd niet verroeren. Als ze zich bewoog, zou dat de tragedie werkelijkheid maken. Een onnozel stemmetje in haar hoofd fluisterde haar keer op keer toe: als je doodstil blijft staan, is dit allemaal niet gebeurd.
Maar daar lag het zwaard, slechts een paar voet bij haar vandaan. En ze zag de Drakenheer met de speer gebaren naar het drakenleger dat op de vlakte wachtte, ten teken dat het de aanval moest inzetten. Laurana hoorde het geschetter van trompetten. Voor haar geestesoog zag ze het drakenleger over het met sneeuw bedekte land oprukken.
Opnieuw beefde de grond onder haar voeten. Laurana aarzelde nogéén moment om zwijgend afscheid te nemen van de ridder. Toen rende ze naar voren, struikelend omdat de grond schokte en de lucht knetterde van de angstaanjagende blikseminslagen. Ze griste Sturms zwaard van de grond en hief het uitdagend in de lucht.
‘Soliasi Arath!’ riep ze in het elfs tegen de draken, met een schallende stem die boven het kabaal van de verwoesting uitsteeg.
De drakenruiters lachten en beantwoordden haar uitdaging met spottende opmerkingen. De draken krijsten van wreed genot. De twee die de Drakenheer vergezelden, doken achter Laurana aan naar de binnenplaats.
Laurana rende naar het grote, gapende gat met het valhek, de toegang tot de toren die zo merkwaardig leek. De stenen muren vlogen in een waas voorbij. Achter zich hoorde ze een draak in de achtervolging gaan. Ze hoorde zijn zware ademhaling en het geruis van zijn vleugels. Ze hoorde het bevel waarmee de berijder de draak verbood achter haar aan de toren in te vliegen. Mooi, dacht Laurana met een grimmig lachje.
Snel rende ze onder het valhek aan het eind van de brede gang door. Daar stonden ridders klaar om het te laten dichtvallen.
‘Hou hem open!’ hijgde ze. ‘Niet vergeten!’
Ze knikten. Laurana rende verder. Nu bevond ze zich in de donkere, smallere gang waar de merkwaardige, tandachtige, messcherpe zuilen schuin in haar richting wezen. Achter die zuilen zag ze witte gezichten onder glanzende helmen. Hier en daar fonkelde een drakenlans. De ridders staarden haar na.
‘Terug!’ riep ze. ‘Blijf achter de zuilen!’
‘Sturm?’ vroeg er een.
Laurana schudde haar hoofd, te zeer buiten adem om iets te zeggen. Ze rende onder het derde valhek door, het vreemde met het gat in het midden. Daar stonden vier ridders, en Flint. Dit was de sleutelpositie, en dat was de reden dat Laurana daar iemand wilde hebben die ze vertrouwde. Voor meer dan een blik op de dwerg had ze geen tijd, maar meer was er ook niet nodig. Flint kon aan haar gezicht zien hoe het met zijn vriend was afgelopen. Even boog de dwerg het hoofd en sloeg hij zijn hand voor zijn ogen.
Laurana rende verder, door het kleine vertrek, door de dubbele deur van massief staal, de kamer van de drakenbol in.
Met zijn zakdoek had Tasselhof het stof van de drakenbol geveegd. Laurana kon er nu in kijken, naar de kolkende mist met zijn veelheid van kleuren. De kender stond ernaar te staren met zijn magische bril op zijn kleine neus.
‘Wat moet ik doen?’ hijgde Laurana.
‘Laurana,’ smeekte Tas, ‘doe dit niet! Ik heb gelezen dat... Als je de essentie van de draken in de bol niet weet te beheersen, zullen de draken komen en jou in bezit nemen!’
‘Vertel me wat ik moet doen!’ zei Laurana vastberaden.
‘Leg je handen op de bol,’ stamelde Tas, ‘en... Nee, wacht, Laurana!’
Het was te laat. Laurana had haar slanke handen al op de koude kristallen bol gelegd. In de bol laaide een gekleurd licht op, zo fel dat Tas zijn blik moest afwenden.
‘Laurana!’ riep hij met zijn schrille stem. ‘Luister! Je moet alles uit je gedachten bannen en je er uitsluitend op concentreren om de bol aan je wil te onderwerpen. Laurana…’
Als ze hem al hoorde, gaf ze geen antwoord, en Tas besefte dat ze al in de strijd om de bol verwikkeld was. Angstig dacht hij aan Fizbans waarschuwing, de dood van mensen van wie hij hield, en erger nog: het verlies van iemands ziel. Hij begreep maar heel weinig van de dreigende woorden die in de vlammende kleuren van de bol geschreven waren, maar het was genoeg om te weten dat Laurana’s ziel op het spel stond.
Gekweld keek hij naar haar. Hij wilde niets liever dan haar helpen, maar hij durfde niets te ondernemen. Een hele tijd bleef Laurana met haar handen op de bol bewegingloos staan, terwijl het leven langzaam uit haar gezicht wegtrok. Haar ogen waren strak gericht op de draaiende, kolkende kleuren. De kender werd duizelig en misselijk als hij ernaar keek en moest zijn blik afwenden. Buiten klonk nog een ontploffing. Stof dwarrelde van het plafond. Tas schoof ongemakkelijk heen en weer, maar Laurana verroerde geen vin.
Toen sloot ze haar ogen en boog het hoofd. Ze omklemde de bol zo stevig dat haar handen er wit van werden, en ze begon te jammeren en met haar hoofd te schudden. ‘Nee,’ kreunde ze, en het leek of ze wanhopig probeerde haar handen weg te trekken. Maar de bol hield ze stevig vast.
Tas vroeg zich wanhopig af wat hij moest doen. Het liefst wilde hij op haar afrennen en haar wegtrekken. Hij wou dat hij deze bol ook had stukgegooid, maar daar was het nu te laat voor. Hij kon slechts hulpeloos toekijken.
Laurana’s lichaam schokte krampachtig. Tas zag dat ze zich op haar knieën liet zakken, nog steeds met haar handen stevig om de bol geklemd. Toen schudde ze boos het hoofd. Onder het mompelen van elfse woorden die Tas niet begreep hees ze zich aan de bol overeind. Haar handen werden weer wit van de inspanning en het zweet droop over haar gezicht. Ze gebruikte elk greintje kracht dat ze in zich had. Tergend langzaam stond Laurana op.