De bol flakkerde nogéén keer, en de kleuren vermengden zich tot nieuwe kleuren die geen kleuren waren. Opeens schoot er een felle, zuiver witte lichtstraal uit de bol. Laurana stond er met rechte rug en geheven hoofd bij. Haar gezicht ontspande. Ze glimlachte.
Toen viel ze bewusteloos op de grond.
Op de binnenplaats van de Toren van de Hogepriester waren de draken de stenen muren systematisch aan het vernielen. Het leger naderde de toren, met de draconen voorop, klaar om over het puin van de muren heen binnen te dringen en alles te doden wat daar nog rondliep. De Drakenheer cirkelde boven de chaos. De neus van zijn blauwe draak was zwart van het opgedroogde bloed. De Drakenheer zag toe op de vernietiging van de toren. Het verliep allemaal voorspoedig, tot het heldere daglicht werd doorboord door een zuiver wit licht dat uit de drie enorme, gapende toegangen van de toren priemde.
De drakenrijders wierpen een vluchtige blik op de lichtstralen en vroegen zich tamelijk zorgeloos af wat die te betekenen hadden. Hun draken reageerden echter heel anders. Ze tilden hun kop op en er verscheen een dromerige blik in hun ogen. De draken hoorden de roep.
De drakenessentie die door magiegebruikers van weleer in de bol was gevangen en nu werd beheerst door een elfenmaagd, deed wat hij moest doen wanneer hij het bevel kreeg. Hij zond een onweerstaanbare lokroep uit. De draken hadden geen andere keus dan op die roep te reageren en wanhopig te proberen de bron ervan te bereiken.
Vergeefs trachtten de geschrokken ruiters hun rijdieren te laten wenden, maar de draken hoorden de bevelende stem van hun ruiter niet meer. Ze luisterden slechts naaréén stem: die van de bol. Beide draken doken op de uitnodigende openingen af, ondanks het geschop en geschreeuw van hun berijders.
Het witte licht verspreidde zich tot voorbij de toren en beroerde de voorste gelederen van het drakenleger. Voor de ogen van de verbijsterde menselijke bevelhebbers werd het leger gek.
In de oren van de draken was de roep van de bol luid en duidelijk. Maar de draconen, die slechts deels draak waren, ervoeren het als een oorverdovende stem die bijna onverstaanbare bevelen schreeuwde. Allemaal hoorden ze een andere stem en allemaal kregen ze een ander bevel.
Sommige draconen lieten zich op hun knieën vallen met hun pijnlijke hoofd tussen hun handen geklemd. Andere sloegen op de vlucht voor een onzichtbare verschrikking die zich in de toren schuilhield. Weer andere lieten hun wapens vallen en renden wild op de toren af. Binnen enkele tellen was de beheerste, goed georganiseerde aanval veranderd in massahysterie, want duizend draconen stormden krijsend duizend verschillende kanten op. Toen ze zagen dat het grootste deel van hun troepenmacht zich uit de voeten maakte, ontvluchtten de kobolden prompt het slagveld, terwijl de mensen verbijsterd te midden van de chaos wachtten op bevelen die niet kwamen.
De Drakenheer zelf wist zijn rijdier met een uiterste wilsinspanning maar net onder controle te houden, maar de andere twee draken lieten zich door niets of niemand tegenhouden en tegen de chaos binnen het leger was niets te beginnen. De Drakenheer kon slechts briesend van machteloze woede toekijken en zich afvragen wat dat witte licht was en waar het vandaan kwam. En hoe hij de bron kon vernietigen.
De eerste blauwe draak bereikte het eerste valhek en vloog de brede gang in. Haar berijder kon nog net op tijd bukken om te voorkomen dat hij door de muur zou worden onthoofd. Gehoorzamend aan de roep van de bol vloog de blauwe draak moeiteloos door de brede stenen gang, waarvan ze de wanden met de punten van haar vleugels net beroerde.
Ze schoot onder het tweede valhek door, de gang met de vreemde, tandachtige zuilen in. In die tweede gang rook ze mensenvlees en staal, maar ze was zo volledig in de ban van de bol dat ze daar geen aandacht aan besteedde. Deze gang was zo smal dat ze gedwongen was haar vleugels langs haar lichaam te vouwen en op de snelheid te vertrouwen die ze al had ontwikkeld om vooruit te komen.
Flint zag haar aankomen. In zijn ruim honderdveertig jaar had hij nog nooit zoiets gezien, en hij hoopte het nooit weer te hoeven aanschouwen. De drakenvrees sloeg als een verpletterende golf over de mannen in de gang heen. Met hun lansen in hun bevende handen drukten de jonge ridders zich met de rug tegen de muur en bedekten ze hun ogen toen het monsterlijke, blauw geschubde lijf langs hen heen raasde.
De dwerg wankelde achteruit tegen de muur, met zijn door angst verlamde hand nog op het mechanisme dat het valhek zou doen dichtklappen. Nog nooit van zijn leven was hij zo bang geweest. Hij zou de dood verwelkomen als die aan deze verschrikking een eind kon maken. Maar de draak suisde verder, met slechtséén doel voor ogen: de bol bereiken. Haar kop schoof onder het vreemde valhek door.
Instinctief, met als enige gedachte dat de draak de bol niet mocht bereiken, zette Flint het mechanisme in werking. Het valhek sloot zich stevig om de hals van de draak. De kop van de draak zat nu vast in het kleine kamertje. Haar worstelende lijf lag, met de vleugels er strak omheen gevouwen, hulpeloos in de smalle gang waar de ridders klaarstonden met hun drakenlansen.
Te laat besefte de draak dat ze in de val zat. Ze brulde zo woest dat de muren beefden en barstten toen ze haar muil opende om de drakenbol met een bliksemschicht te vernietigen. Tasselhof, die uit alle macht probeerde Laurana bij kennis te brengen, staarde opeens recht in twee vlammende ogen. Hij zag de draak haar muil openen en diep inademen.
Bliksem knetterde uit de keel van de draak en veroorzaakte zo’n ongelooflijke schokgolf dat de kender plat op zijn gezicht viel. Puin vloog door het vertrek en de drakenbol trilde op zijn driepoot. Tas lag op de grond, verdoofd door de klap. Hij kon zich niet bewegen, en wilde zich eigenlijk ook het liefst niet bewegen. Hij bleef stil liggen wachten op de volgende bliksemschicht waarvan hij wist dat die hem en Laurana zou doden — als ze niet al dood was. Op dat moment kon hem dat eigenlijk weinig schelen.
De tweede klap kwam echter niet.
Eindelijk trad het mechanisme in werking. De dubbele stalen deur sloeg voor de snuit van de draak dicht en sloot haar kop op in het kleine kamertje.
De eerste seconden was het doodstil. Toen galmde het afgrijselijkste gegil dat je je kunt indenken door het vertrek. Het was hoog, schril, jammerend, rochelend van de pijn, want de ridders waren uit hun schuilplaatsen achter de tandachtige zuilen gesprongen en staken nu de zilveren drakenlansen in het blauwe, kronkelende lijf van de gevangen draak.
Tas drukte zijn handen tegen zijn oren in een poging het afschuwelijke geluid buiten te sluiten. Keer op keer dwong hij zichzelf terug te denken aan de verwoestingen die hij de draken in steden had zien aanrichten en aan de onschuldige mensen die ze hadden afgeslacht. De draak zou hem ook hebben gedood wist hij, genadeloos. Waarschijnlijk had ze Sturm al gedood. Hij bleef zichzelf daaraan herinneren in een poging eelt op zijn ziel te kweken.
Maar de kender begroef zijn hoofd in zijn handen en weende.
Hij voelde een zachte hand op zijn schouder. ‘Tas,’ fluisterde iemand.
‘Laurana!’ Hij tilde zijn hoofd op. ‘Laurana, het spijt me. Het zou me niets moeten kunnen schelen wat ze die draak aandoen, maar ik kan het niet verdragen! Waarom moet er toch steeds gemoord worden? Ik kan het niet verdragen!’ De tranen biggelden over zijn wangen.
‘Ik weet het,’ prevelde Laurana. Levendige herinneringen aan Sturms dood vermengden zich met het gegil van de stervende draak. ‘Schaam je er niet voor, Tas. Wees dankbaar dat de dood van een vijand je nog kan vervullen met medelijden en afschuw. De dag dat zelfs onze vijand ons niets meer kan schelen, hebben we de oorlog verloren.’
Het angstaanjagende gejammer werd nog luider. Tas stak zijn armen uit, en Laurana omhelsde hem. Ze klampten zich aan elkaar vast en probeerden het gekrijs van de stervende draak uit te bannen. Toen hoorden ze iets anders: de ridders die elkaar waarschuwingen toeriepen. Een tweede draak was de andere gang in gevlogen, en zijn ruiter was tegen de muur te pletter geslagen toen de draak in antwoord op de stralende roep van de drakenbol de smalle gang in was gesuisd. De ridders sloegen nu alarm.