‘Ik ben helemaal niet van plan zijn lichaam te onteren,’ zei de Drakenheer. Met trage, plechtige bewegingen bukte hij om zachtjes de ogen van de ridder te sluiten, die strak gericht waren op de zon die hij nooit meer zou aanschouwen.
De Drakenheer rechtte zijn rug en wendde zich opnieuw tot de elfenmaagd, die nog altijd op haar knieën in de sneeuw zat. Hij haalde zijn gelaarsde voet van de drakenlans. ‘Zie je, hij was ook een vriend van mij. Dat besefte ik op het moment dat ik hem doodde.’
Laurana staarde de Drakenheer aan. ‘Ik geloof je niet,’ zei ze vermoeid. ‘Hoe is dat mogelijk?’
Kalm zette de Drakenheer het afschuwelijke, gehoornde masker af. ‘Ik denk dat je wel eens van me gehoord hebt, Lauralanthalasa. Zo heet je toch?’
Laurana knikte zwijgend. Ze krabbelde overeind. De Drakenheer glimlachte, een scheve, charmante lach. ‘En mijn naam is...’
‘Kitiara.’
‘Hoe wist je dat?’
‘Een droom...’ prevelde Laurana.
‘O ja, de droom.’ Kitiara haalde een gehandschoende hand door haar donkere krullen. ‘Daar heeft Tanis me over verteld. Kennelijk hebben jullie hem allemaal gedeeld. Hij dacht al dat zijn vrienden hetzelfde hadden gedroomd.’ De mensenvrouw keek naar het lichaam van Sturm aan haar voeten. ‘Vreemd, nietwaar, dat het deel over Sturms dood is uitgekomen? En Tanis zei dat de droom voor hem ook bewaarheid is geworden, omdat ik hem inderdaad het leven heb gered.’
Laurana begon te beven. Haar gezicht, dat toch al bleek was geweest van uitputting, werd nu zo wit dat het doorschijnend leek. ‘Tanis? Heb je Tanis gezien?’
‘Twee dagen geleden nog,’ zei Kitiara. ‘Ik heb hem in Zeedrift achtergelaten om de boel in de gaten te houden terwijl ik weg was.’
Kitiara’s kille, kalme woorden doorboorden Laurana’s ziel, zoals de speer van de Drakenheer Sturms lichaam had doorboord. Ze voelde de grond onder haar voeten wegzakken. Hemel en aarde waren niet meer van elkaar te onderscheiden en de pijn verscheurde haar. Ze liegt, dacht Laurana wanhopig. Maar met een wanhopige zekerheid wist ze dat Kitiara er weliswaar geen been in zag te liegen als het haar uitkwam, maar dat ze nu de waarheid sprak.
Laurana wankelde en viel bijna. Alleen haar grimmige vastberadenheid dat ze tegenover deze mensenvrouw geen zwakheid zou tonen hield haar overeind.
Kitiara had er niets van gemerkt. Ze bukte om het wapen op te rapen dat Laurana had laten vallen, en bestudeerde het belangstellend. ‘Dus dit is de befaamde drakenlans?’ merkte ze op.
Laurana slikte haar tranen weg en dwong zichzelf met vaste stem te antwoorden. ‘Ja,’ zei ze. ‘Als je wilt zien waartoe hij in staat is, moet je maar eens het fort binnengaan om te kijken wat er nog van je draken over is.’
Zonder veel interesse wierp Kitiara een vluchtige blik op de binnenplaats. ‘Het kwam niet door die lansen dat mijn draken in de val werden gelokt,’ zei ze terwijl ze Laurana met haar koele, bruine ogen schattend opnam, ‘en dat mijn leger naar alle vier de windstreken uiteen is gevallen.’
Laurana’s blik dwaalde over de verlaten vlakte.
‘Ja,’ zei Kitiara toen ze aan Laurana’s gezicht zag dat het haar begon te dagen. ‘Jullie hebben gewonnen, vandaag althans. Geniet van je overwinning, elf, want hij zal van korte duur zijn.’ Behendig draaide de Drakenheer de lans in haar hand om, zodat de punt naar Laurana’s hart wees. De elfenmaagd bleef roerloos staan. Haar mooie gezichtje met de fijne gelaatstrekken verried niets.
Kitiara glimlachte. Met een snelle beweging tilde ze de lans op en zette hem met het uiteinde in de sneeuw rechtop naast zich. ‘Bedankt voor dit wapen,’ zei ze. ‘We hadden er al berichten over gehoord. Nu kunnen we nagaan of het inderdaad zo’n krachtig wapen is als jij beweert.’
Kitiara maakte een lichte buiging vanuit het middel voor Laurana. Toen zette ze het drakenmasker weer op, pakte de drakenlans stevig vast en wilde weglopen. Haar blik dwaalde nogéén keer af naar de dode ridder.
‘Zorg ervoor dat hij een ridderbegrafenis krijgt,’ zei Kitiara. ‘Ik zal minstens drie dagen nodig hebben om mijn leger weer op te bouwen. Die tijd gun ik je om een gepaste ceremonie voor te bereiden.’
‘Wij begraven onze eigen doden wel,’ zei Laurana trots. ‘We hoeven jouw gunsten niet.’
De herinnering aan Sturms dood en de aanblik van zijn dode lichaam bracht Laurana met een schok terug in de werkelijkheid, alsof ze een emmer koud water in haar gezicht had gekregen. Beschermend ging ze tussen Sturms lichaam en de Drakenheer in staan. Ze staarde recht in de bruine ogen die achter het drakenmasker glinsterden.
‘Wat ga je tegen Tanis zeggen?’ vroeg ze abrupt.
‘Niets,’ zei Kit eenvoudig. ‘Helemaal niets.’ Ze draaide zich om en liep weg.
Laurana keek naar de langzame, sierlijke tred van de Drakenheer, en naar de zwarte cape die wapperde in de warme noordenwind. Het zonlicht schitterde op de buit die Kitiara in haar hand had. Laurana wist dat ze de lans zou moeten afpakken. Beneden wachtte een heel leger ridders. Ze hoefde maar te roepen.
Maar Laurana’s vermoeide lichaam en geest weigerden in actie te komen. Het kostte haar al de grootste moeite om op haar benen te blijven staan. Het enige wat haar ervan weerhield om zich op de koude stenen te laten vallen, was haar trots.
Neem de drakenlans maar mee, zei Laurana in stilte tegen Kitiara. Je hebt er toch niets aan.
Kitiara liep naar de reusachtige blauwe draak toe. De ridders liepen juist de binnenplaats op, de kop van een van haar draken achter zich aan slepend. Skie schudde boos met zijn kop bij die aanblik, en een woest gegrom steeg diep uit zijn borst op. De ridders wendden hun verbaasde gezichten naar de muur, waar ze de draak, de Drakenheer en Laurana zagen. Een aantal van hen trok zijn zwaard, maar Laurana stak bezwerend haar hand op. Het was het laatste gebaar waar ze nog kracht voor had.
Kitiara schonk de ridders een minachtende blik en legde haar hand strelend en sussend op de hals van Skie. Ze nam rustig de tijd, alsof ze de ridders wilde laten zien dat ze niet bang voor hen was.
Met tegenzin lieten de ridders hun wapens zakken.
Kitiara lachte spottend en sprong in het zadel.
‘Vaarwel, Lauralanthalasa,’ riep ze.
Ze hief de drakenlans hoog in de lucht en beval Skie op te stijgen. De enorme blauwe draak spreidde zijn vleugels en verhief zich moeiteloos in de lucht. Met een handige beweging liet Kitiara hem vlak over Laurana heen vliegen.
De elfenmaagd keek recht in de vuurrode ogen van de draak. Ze zag het kapotte, bebloede neusgat en de gapende muil die vertrokken was in een woeste grauw. Op zijn rug, tussen de vleugels in, zat Kitiara. Haar wapenrusting van drakenschubben en het gehoornde masker weerkaatsten het licht, net als de punt van de drakenlans.
Toen viel de glinsterende drakenlans uit de gehandschoende hand van de Drakenheer. Met een luid gekletter kwam hij aan Laurana’s voeten op de stenen terecht.
‘Hou hem maar,’ riep Kitiara met galmende stem. ‘Je zult hem nog nodig hebben.’
De blauwe draak sloeg met zijn vleugels en liet zich door een opwaartse luchtstroom razendsnel meevoeren in de richting van de zon, waar hij uit het zicht verdween.
De begrafenis
De winternacht was donker en sterrenloos. De wind was aangezwollen tot een sneeuw- en hagelstorm, die zich als scherpe pijlen dwars door harnassen heen boorde en het bloed en de geest verkilde. Er stond niemand op wacht. Wie nu op de borstwering van de Toren van de Hogepriester ging staan, zou ter plekke zijn doodgevroren.
Het was ook niet nodig om iemand op de uitkijk te zetten. De hele dag, zolang de zon scheen, hadden de ridders naar de vlakten staan staren, maar niets wees erop dat het drakenleger zou terugkeren. Zelfs na het vallen van de duisternis zagen de ridders aan de horizon nauwelijks kampvuren.
Tijdens die winternacht, waarin de wind die door de ruïnes van de gevallen toren raasde een gekrijs veroorzaakte als dat van de afgeslachte draken, begroeven de ridders van Solamnië hun doden.