Laurana richtte haar handen en haar ogen op de hemel. ‘Paladijn!’ riep ze met een stem die schalde als een klaroen. ‘We roepen u aan, Paladijn, en brengen u de zielen van deze nobele ridders die in de Toren van de Hogepriester het leven lieten. Schenk ons, die moeten achterblijven in deze door oorlog verscheurde wereld, dezelfde nobelheid van geest die de dood van deze man siert!’
Terwijl de tranen vrijelijk over haar wangen stroomden, kneep Laurana haar ogen dicht. Nu rouwde ze niet langer om Sturm. Haar verdriet betrof haarzelf, omdat ze zijn aanwezigheid miste, omdat ze Tanis moest vertellen dat zijn vriend dood was, omdat ze verder moest in deze wereld zonder haar nobele vriend aan haar zijde.
Langzaam legde ze de lans op het altaar. Toen knielde ze ervoor neer, met Flints arm om haar schouder en Tasselhofs hand teder op de hare.
Als in antwoord op haar gebed hoorde ze achter zich de stemmen van de ridders, die zich verhieven in een eigen gebed tot de grote, oeroude god Paladijn.
Het gezang hield op. Langzaam, plechtig liepen de ridders een voor een naar voren om de eer te bewijzen aan de doden en even voor het altaar neer te knielen. Toen verlieten de ridders van Solamnië de Kamer van Paladijn en keerden terug naar hun koude bed, waar ze probeerden nog wat te slapen voordat de nieuwe dag aanbrak.
Alleen Laurana, Flint en Tasselhof bleven naast hun vriend staan, met hun armen om elkaar heen en hun hart vol gevoel. Een kille wind floot door de open deur van het grafgewelf, waar de Erewacht klaarstond om het vertrek af te sluiten.
‘Kharan bea Reorx,’zei Flint in het dwergs terwijl hij met een knoestige, bevende hand zijn ogen droogde. ‘Vrienden ontmoeten elkaar bij Reorx.’ Hij tastte in zijn buidel en haalde er een prachtige houten roos uit. Voorzichtig legde hij die naast Alhana’s Sterrenjuweel op Sturms borst.
‘Vaarwel, Sturm,’ zei Tas onhandig. ‘Ik heb maaréén geschenk dat... dat je goedkeuring zou kunnen wegdragen. Ik... ik denk niet dat je het zult begrijpen. Of misschien ook wel. Misschien begrijp jij het wel beter dan ik.’ Tasselhof legde een wit veertje in de koude hand van de ridder.
‘Quisalan elevas,’fluisterde Laurana in het elfs. ‘Onze liefdesband is eeuwig.’ Zwijgend bleef ze staan, niet in staat hem in de duisternis achter te laten.
‘Kom mee, Laurana,’ zei Flint vriendelijk. ‘We hebben afscheid genomen. Nu moeten we hem laten gaan. Reorx wacht op hem.’
Laurana stapte bij Sturm vandaan. Zwijgend, zonder achterom te kijken, klommen de drie vrienden de smalle trap op, waarna ze vastberaden de koude, geselende hagelbui van die bittere winternacht trotseerden.
Ver weg van het ijzige land Solamnië was er nog iemand die afscheid nam van Sturm Zwaardglans.
In Silvanesti was er met het verstrijken van de maanden niets veranderd. Hoewel Loracs nachtmerrie ten einde was en zijn lichaam in de aarde van zijn geliefde vaderland begraven lag, was de natuur Loracs afschuwelijke dromen nog niet vergeten. Het stonk naar dood en verderf. De bomen waren nog steeds verwrongen van eindeloze pijn en marteling. Mismaakte beesten zwierven door het land, wanhopig op zoek naar een uitweg uit hun ellendige bestaan.
Tevergeefs wachtte Alhana in haar kamer in de Sterrentoren op een teken van verandering.
De griffioenen waren teruggekeerd. Ze had geweten dat ze zouden terugkomen als de draak eenmaal weg was, en ze was ook vast van plan geweest om weg te gaan uit Silvanesti en zich bij haar volk op Ergoth te voegen. Maar de griffioenen brachten verontrustend nieuws: er was oorlog uitgebroken tussen elfen en mensen.
Het was tekenend voor de veranderingen en de kwellingen die Alhana de afgelopen maanden had ondergaan dat ze dat nieuws onrustbarend vond. Voordat ze Tanis en de anderen had leren kennen, zou ze de oorlog tussen mensen en elfen hebben geaccepteerd en wellicht zelfs hebben verwelkomd. Nu begreep ze echter dat dit het werk was van de kwade machten op de wereld.
Ze moest terug naar haar volk, dat wist ze. Misschien kon zij een eind maken aan die krankzinnigheid. Maar ze hield zichzelf voor dat reizen niet veilig was met dit slechte weer. In werkelijkheid zag ze op tegen de schrik en het ongeloof van haar volk wanneer ze hun vertelde over de vernietiging van hun vaderland en haar belofte aan haar stervende vader dat de elfen zouden terugkomen om het land opnieuw op te bouwen... nadat ze de mensen hadden bijgestaan in de strijd tegen de Duistere Koningin en haar volgelingen.
O, ze zou wel winnen. Daar twijfelde ze niet aan. Maar ze zag er als een berg tegenop om de rust van haar zelfgekozen ballingschap te verruilen voor het tumult in de wereld buiten Silvanesti.