Выбрать главу

Nadat hij een grimmige blik had gewisseld met Sturm verliet Tanis de grot. Die nacht was hij aan de beurt om de wacht te houden. De dwergen mochten zichzelf nog zo veilig wanen in hun bergfort, Tanis en Sturm stonden erop dat er wachtposten werden gestationeerd op de muren die naar Zuidpoort leidden. Ze hadden te veel respect voor de drakenheren gekregen om zonder bewaking rustig te slapen, ook al zaten ze onder de grond.

Met een bedachtzame, ernstige uitdrukking op zijn gezicht leunde Tanis tegen de buitenmuur van Zuidpoort. Vóór hem strekte zich een grasveld uit dat was bedekt met een glad laagje poedersneeuw. Het was een rustige, windstille nacht. Achter hem verrees het indrukwekkende Kharolisgebergte. De poort van Zuidpoort was in feite niet meer dan een enorme stop in de bergwand. Hij maakte deel uit van de verdedigingsstructuur van de dwergen die al sinds de Catastrofe en de vernietigende Dwergenoorlogen, driehonderd jaar geleden, alles en iedereen buiten de deur had gehouden.

De poort, die aan de onderkant zestig voet breed was en zeker anderhalf keer zo hoog, werd bediend met behulp van een reusachtig mechanisme dat hem de berg in en uit dwong. In het midden was hij veertig voet dik, en daarmee voor zover bekend de sterkste op heel Krynn, afgezien van de identieke poort aan de noordgrens van het dwergenrijk. Als ze dicht zaten, waren ze niet van de rotswand te onderscheiden, zo vakkundig waren de dwergensteenhouwers van weleer geweest.

Sinds er mensen in Zuidpoort waren komen wonen, werd de poort echter op een kier gehouden en waren er toortsen omheen geplaatst, zodat de mannen, vrouwen en kinderen naar buiten konden, een menselijke behoefte die de ondergronds levende dwergen als een onverklaarbare zwakte beschouwden.

Terwijl Tanis daar naar het bos aan de andere kant van het grasveld stond te kijken zonder troost te vinden in de stille schoonheid ervan, kwamen Sturm, Elistan en Laurana bij hem staan. De drie hadden overduidelijk over hem staan praten, en nu viel er een ongemakkelijke stilte.

‘Wat ben je ernstig,’ zei Laurana zachtjes tegen Tanis. Ze kwam dicht bij hem staan en legde haar hand op zijn arm. ‘Je vindt dat Raistlin gelijk heeft, is het niet, Tantha... Tanis?’ Laurana bloosde. Nog altijd kreeg ze zijn mensennaam slechts met moeite over haar lippen, maar ze kende hem goed genoeg om te weten dat zijn elfennaam hem alleen maar pijn deed.

Tanis keek naar de kleine, slanke hand op zijn arm en legde zijn eigen hand er teder bovenop. Nog maar een paar maanden geleden had haar aanraking hem mateloos geïrriteerd, in verwarring gebracht en een schuldgevoel bezorgd. Toen had hij immers nog geworsteld met zijn liefde voor een mensenvrouw en zijn kalverliefde, zoals hij het noemde, voor deze elfenmaagd. Nu vervulde de aanraking van Laurana’s hand hem met rust en warmte, maar ook met opwinding. Peinzend over die nieuwe, verontrustende gevoelens beantwoordde hij haar vraag.

‘Ik heb inmiddels geleerd dat Raistlins advies meestal deugdelijk is,’ zei hij, wetend dat die opmerking hen tegen de haren in zou strijken. En inderdaad, Sturms gezicht betrok. Elistan fronste zijn wenkbrauwen. ‘En ik denk dat hij in dit geval ook gelijk heeft. We hebben een slag gewonnen, maar de oorlog nog lang niet. We weten dat er ver in het noorden, in Solamnië, wordt gevochten. Ik denk dat we er gevoeglijk van kunnen uitgaan dat de duistere machten niet alleen de verovering van Abanasinië voor ogen hebben.’

‘Maar dat zijn slechts gissingen!’ wierp Elistan tegen. ‘Laatje niet verblinden door de duisternis die de jonge magiër omgeeft. Wellicht heeft hij gelijk, maar dat is nog geen reden om de moed op te geven, om het niet meer te proberen! Tarsis is een grote havenstad, tenminste, voor zover we weten. Daar kunnen we lieden vinden die ons kunnen vertellen of de oorlog zich over de hele wereld heeft verspreid. Maar zelfs als dat het geval is, moeten er toch nog toevluchtsoorden zijn waar we rust en vrede kunnen vinden.’

‘Luister naar Elistan, Tanis,’ zei Laurana vriendelijk. ‘Hij is wijs. Toen ons volk wegvluchtte uit Qualinesti, deed het dat niet blindelings. Ze zijn naar een vredig toevluchtsoord gegaan. Mijn vader had een plan, al durfde hij dat niet te onthullen...’

Laurana zweeg abrupt, geschrokken van de uitwerking van haar woorden. Met een ruk trok Tanis zich los uit haar greep, en hij richtte zijn boze blik op Elistan.

‘Raistlin zegt dat hoop een ontkenning van de realiteit is,’ verklaarde Tanis kil. Toen hij echter de droefheid op Elistans door zorgen gegroefde gezicht zag, glimlachte de halfelf vermoeid. ‘Mijn verontschuldigingen, Elistan. Ik ben gewoon moe. Vergeef me. Je hebt een goed voorstel gedaan. We zullen in elk geval vol hoop naar Tarsis reizen.’

Elistan knikte en draaide zich om. ‘Ga je mee, Laurana? Ik weet dat je moe bent, lieve kind, maar er is nog veel te doen voordat ik het leiderschap in mijn afwezigheid aan de raad kan overdragen.’

‘Ik kom zo bij je, Elistan,’ zei Laurana met een rood gezicht. ‘Ik... ik wil nog even iets met Tanis bespreken.’

Elistan schonk hun allebei een schattende, begrijpende blik voordat hij met Sturm door de donkere poort naar binnen liep. Tanis begon de toortsen te doven, want zo dadelijk zou de poort worden gesloten. Laurana bleef bij de ingang staan, en hoe duidelijker het haar werd dat Tanis haar negeerde, hoe killer haar blik werd.

‘Wat heb jij toch?’ vroeg ze uiteindelijk. ‘Het lijkt wel of je samen met die magiër met zijn duistere ziel partij kiest tegen Elistan, een van de geweldigste en meest wijze mensen die ik ooit heb ontmoet!’

‘Oordeel niet over Raistlin, Laurana,’ zei Tanis bruusk terwijl hij een toorts in een emmer water doopte. Sissend ging de vlam uit. ‘Niet alles is zo zwart-wit als jullie elfen geneigd zijn te denken. De magiër heeft ons meer dan eens het leven gered. Ik ben op zijn verstand gaan vertrouwen, en ik geef grif toe dat dat me gemakkelijker afgaat dan vertrouwen op blind geloof.’

‘Jullie elfen!’ riep Laurana uit. ‘Wat klinkt dat typisch menselijk. Je hebt meer elfenbloed in je dan je wilt toegeven, Tanthalas. Je zei altijd dat je je baard niet had laten staan om je elfenafkomst te verbloemen, en ik geloofde je. Maar nu ben ik daar niet meer zo zeker van. Ik leef al lang genoeg onder de mensen om te weten hoe ze tegen elfen aankijken. Maar ik ben trots op mijn afkomst. Jij niet. Je schaamt je ervoor. Waarom? Vanwege die mensenvrouw op wie je verliefd bent! Hoe heet ze ook alweer, Kitiara?’

‘Hou je mond, Laurana!’ schreeuwde Tanis. Hij smeet de toorts die hij vast had op de grond en liep met grote passen op de elfenmaagd bij de poort af. ‘Als je zo nodig over relaties wilt praten, zullen we het dan eens over jou en Elistan hebben? Hij mag dan een priester van Paladijn zijn, maar hij is ook een man, een feit dat jij ongetwijfeld kan bevestigen. Het enige wat ik jou hoor zeggen, is: “O, Elistan is zó wijs,” “Vraag het eens aan Elistan, hij weet vast wel een oplossing,” “Luister nou naar Elistan, Tanis...”’ Hij deed haar stem na.

‘Hoe durf je me van je eigen tekortkomingen te beschuldigen?’ pareerde Laurana. ‘Ik ben dol op Elistan. Ik heb eerbied voor hem. Hij is de meest wijze man die ik ooit heb gekend, en de zachtmoedigste. Bovendien is hij onbaatzuchtig. Zijn hele leven heeft hij in dienst gesteld van anderen. Maar er is slechts één man van wie ik hou, van wie ik ooitheb gehouden, al begin ik me nu af te vragen of ik niet een grote vergissing heb begaan! In dat afschuwelijke oord, de Sla-Mori, zei je tegen me dat ik me als een kind gedroeg en dat het tijd werd dat ik volwassen werd. Nou, ik ben inderdaad volwassen geworden, Tanis Halfelf. In de afgelopen bittere maanden heb ik mensen zien lijden en sterven. Ik ben banger geweest dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Ik heb geleerd te vechten en ik heb dood en verderf gezaaid onder mijn vijanden. Dat alles heeft me van binnen zo veel pijn gedaan dat ik nu volkomen verdoofd ben. Maar het ergste is dat ik jou nu met heldere blik kan bezien.’

‘Ik heb nooit beweerd dat ik volmaakt was, Laurana,’ zei Tanis zachtjes.

De zilveren en de rode maan waren opgekomen. Geen van beide waren ze al vol, maar het schijnsel was helder genoeg om te kunnen zien dat Laurana’s glanzende ogen vol tranen stonden. Hij wilde haar in zijn armen nemen, maar ze deed een stap achteruit.