Het voormalige barmeisje, nu beroepsavonturierster, liep samen met Raistlin door de sneeuw omdat Caramon, die voorop moest lopen, haar had gevraagd bij de frêle magiër te blijven. Tika noch Raistlin leek tevreden met die regeling. De in het rood gehulde magiër bewoog zich gemelijk voort, met zijn hoofd gebogen tegen de wind. Vaak moest hij even blijven staan omdat hij zo hevig moest hoesten dat hij bijna omviel. Op zulke momenten wilde Tika aarzelend haar arm om hem heen slaan, omdat ze wel zag hoe bezorgd Caramon was. Maar telkens ontweek Raistlin haar gepikeerd.
Achter hen ploegde de oude dwerg door de sneeuw, die zo diep was dat alleen de punt van zijn helm en de kwast ‘van de manen van een griffioen’ erbovenuit kwamen. Tanis had meer dan eens geprobeerd hem uit te leggen dat griffioenen helemaal geen manen hadden en dat het paardenhaar was. Flint echter, die stug volhield dat zijn afkeer van paarden veroorzaakt werd door het feit dat hij verschrikkelijk van ze moest niezen, geloofde er niets van. Glimlachend schudde Tanis zijn hoofd. Flint had met alle geweld voorop willen lopen. Pas toen Caramon hem voor de derde keer uit een opgewaaide sneeuwhoop had moeten bevrijden, had de dwerg er schoorvoetend mee ingestemd om als ‘achterwacht’ te fungeren.
Tasselhof Klisvoet huppelde naast Flint, en zijn schrille, hoge stem was zelfs voor Tanis, die helemaal vooropliep, duidelijk verstaanbaar. Tas vergastte de dwerg op een fantastisch verhaal over de keer dat hij op een mammoet was gestuit — wat dat ook zijn mocht — die door twee krankzinnige tovenaars gevangen werd gehouden. Tanis slaakte een zucht. Tas begon hem op de zenuwen te werken. Hij had de kender al een keer een veeg uit de pan gegeven omdat hij een sneeuwbal tegen Sturms hoofd had gegooid, maar hij wist zelf ook wel dat het zinloos was. Kenders leefden voor avontuur en nieuwe ervaringen. Tas genoot van elk moment van deze troosteloze reis.
Ja, ze waren er allemaal. Ze volgden hem nog altijd.
Abrupt draaide Tanis zich weer om, met zijn gezicht naar het zuiden. Waarom volgen ze me eigenlijk, dacht hij wrokkig. Ik weet zelf niet eens wat ik met mijn leven aan moet, en toch wordt van me verwacht dat ik anderen leiding geef. Ik heb geen allesverslindende drang om de draken van het land te verdrijven, zoals Sturm, die de voetsporen van zijn held Huma wil volgen. Ik heb geen heilig doel om kennis over de ware goden onder het volk te verspreiden, zoals Elistan. Ik heb niet eens een vurig verlangen naar macht, zoals Raistlin.
Sturm gaf hem een por en wees in de verte. Aan de horizon was een rij lage heuvels opgedoemd. Als de kaart van de kender klopte, lag de stad Tarsis daar vlak achter. Tarsis, en schepen met witte vleugels, en glinsterende torenspitsen. Tarsis de Schone.
3
Tarsis de schone.
Tanis spreidde de kaart van de kender uit.
Ze waren aangekomen aan de voet van een kale heuvelrug, van waaraf je volgens de kaart de stad Tarsis moest kunnen zien.
‘We kunnen ze beter niet bij daglicht beklimmen,’ zei Sturm nadat hij zijn sjaal voor zijn mond omlaag had getrokken. ‘Dan zijn we op een afstand van honderd mijl voor iedereen zichtbaar.’
‘Nee,’ zei Tanis instemmend. ‘We slaan hier aan de voet ons kamp op. Maar ik klim wel naar de top, om even de stad te bekijken.’
‘Ik vind het maar niks!’ mopperde Sturm somber. ‘Er klopt iets niet. Zal ik met je meegaan?’
Tanis wierp één blik op het vermoeide gezicht van de ridder en schudde van nee. ‘Zorg jij maar dat hier alles soepel verloopt.’
Gekleed in een dikke, witte reismantel maakte hij aanstalten om de besneeuwde, met rotsblokken bezaaide heuvel te beklimmen. Hij was al bijna weg, toen hij een koude hand op zijn arm voelde. Achter hem stond de magiër.
‘Ik ga met je mee,’ fluisterde Raistlin.
Tanis staarde hem verbijsterd aan en wierp een blik op de heuvel. De klim zou niet gemakkelijk zijn, en hij wist wat een hekel Raistlin had aan zware lichamelijke inspanning. De jongeman zag hem kijken en begreep het meteen.
‘Mijn broer kan me helpen,’ zei hij terwijl hij Caramon wenkte. Die keek verschrikt, maar stond meteen op en kwam naast zijn broer staan. ‘Ik zou graag de stad Tarsis de Schone aanschouwen.’
Tanis nam hem behoedzaam op, maar Raistlins gezicht was zo kil en uitdrukkingsloos als het metaal waarvan het leek te zijn gemaakt.
‘Goed dan,’ zei de halfelf, nog steeds met zijn blik strak op Raistlin gericht. ‘Maar op die heuvel zul je afsteken als een bloedvlek. Trek een witte mantel over je kleren aan.’ Tanis’ sardonische glimlach was een bijna volmaakte imitatie van die van Raistlin. ‘Leen er maar een van Elistan.’
Vanaf de top van de heuvel keek Tanis neer op de legendarische havenstad Tarsis de Schone, en hij vloekte zachtjes. Samen met de verwensingen kwamen er stoomwolkjes over zijn lippen. Hij trok de kap van zijn zware mantel over zijn hoofd terwijl hij vol bittere teleurstelling de stad bestudeerde.
Caramon stootte zijn tweelingbroer aan. ‘Raist,’ zei hij. ‘Wat is er? Ik snap het niet.’
Raistlin hoestte. ‘Denk eens met iets anders dan je zwaardarm, broer,’ fluisterde hij venijnig. ‘Kijk eens naar Tarsis, de legendarische havenstad. Wat zie je?’
‘Nou...’ Caramon kneep zijn ogen samen. ‘Het is een van de grootste steden die ik ooit heb gezien. En er zijn schepen... Precies zoals ons is verteld...’
‘De witgevleugelde schepen van Tarsis de Schone,’ citeerde Raistlin verbitterd. ‘Kijk maar eens goed naar die schepen, broer. Valt je niets vreemds op?’
‘Ze verkeren niet in erg goede staat. De zeilen zijn versleten en...’ Caramon knipperde met zijn ogen. Toen slaakte hij een verschrikte kreet. ‘Er is helemaal geen water!’
‘Scherp opgemerkt.’
‘Maar op de kaart van Tas —’
‘Die dateert van voor de Catastrofe,’ viel Tanis hem in de rede. ‘Verdorie, ik had het kunnen weten. Dat ik dat niet zelf heb bedacht! Tarsis de Schone, ooit een legendarische zeehaven, maar nu omsloten door land!’
‘En zo is het ongetwijfeld al driehonderd jaar,’ fluisterde Raistlin. ‘Toen de vuurberg uit de hemel viel, heeft hij nieuwe zeeën gecreëerd, zoals we in Xak Tsaroth hebben gezien, maar ook oude zeeën vernietigd. Wat doen we nu met de vluchtelingen, halfelf?’
‘Weet ik veel,’ snauwde Tanis gepikeerd. Hij bleef nog even naar de stad staan staren, maar keerde hem toen zijn rug toe. ‘Het heeft in elk geval geen zin om hier te blijven staan. De zee zal niet terugkomen alleen om ons een plezier te doen.’ Langzaam begon hij aan de afdaling.
‘Maar wat doen we nu?’ vroeg Caramon aan zijn broer. ‘We kunnen niet terug naar Zuidpoort. Ik weet zeker dat iets of iemand ons op de hielen is gevolgd.’ Bezorgd blikte hij om zich heen. ‘Zelfs nu kan ik waakzame ogen voelen.’
Raistlin haakte zijn arm door die van zijn broer. Heel even leken de twee sprekend op elkaar. Normaal gesproken verschilden ze van elkaar als dag en nacht.
‘Verstandig van je om op je gevoel te vertrouwen, broer,’ zei Raistlin zachtjes. ‘We worden omringd door groot gevaar en een groot kwaad. Dat voel ik in toenemende mate sinds de mensen in Zuidpoort zijn gearriveerd. Ik heb geprobeerd hen te waarschuwen...’ Hij werd onderbroken door een hoestbui.
‘Hoe weet je dat?’ vroeg Caramon.
Raistlin schudde zijn hoofd, want een hele tijd was hij niet in staat antwoord te geven. Toen het ergste voorbij was, ademde hij diep en beverig in en wierp zijn broer een geërgerde blik toe. ‘Weet je dat dan nóg niet?’ vroeg hij verbitterd. ‘Ik wéét het gewoon. Laten we het daarop houden. In de Torens van de Hoge Magie heb ik de prijs betaald voor mijn kennis, met mijn lichaam en bijna met mijn verstand. Ik heb ervoor betaald met...’ Raistlin maakte zijn zin niet af, maar keek zijn tweelingbroer strak aan.
Met een bleek gezicht deed Caramon er het zwijgen toe, zoals altijd wanneer de Proeve ter sprake kwam. Hij wilde iets zeggen, maar de woorden bleven in zijn keel steken. Met een kuchje zei hij: ‘Ik begrijp gewoon niet...’